ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4467

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/39218
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de beoordeling van identiteit en documenten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had op 30 mei 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie had deze aanvraag op 31 oktober 2008 afgewezen, met als argument dat eiser valse identiteitsdocumenten had overgelegd en dat hij toerekenbaar geen documenten had ingediend ter staving van zijn identiteit en reisroute. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte artikel 31, tweede lid, onder d, Vreemdelingenwet (Vw) heeft toegepast, omdat hij onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser opzettelijk de echtheid van de identiteitskaarten heeft volgehouden. Eiser heeft ook andere documenten overgelegd, zoals een nationaliteitsverklaring en een militair boekje, die volgens hem voldoende zijn om zijn identiteit aan te tonen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser opzettelijk de echtheid van de documenten heeft volgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tijdens de gehoren consistent heeft verklaard dat de documenten echt zijn en dat hij deze op legale wijze heeft verkregen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet heeft beoordeeld of de verklaringen van eiser over zijn herkomst, identiteit en nationaliteit positieve overtuigingskracht hebben. Hierdoor heeft de staatssecretaris het toepasselijke toetsingskader miskend en niet de zorgvuldigheid betracht die verwacht mag worden bij de beoordeling van asielaanvragen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- zijn vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de staatssecretaris om voldoende motivering te geven bij het afwijzen van aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 39218
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juli 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 30 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 31 oktober 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 31 oktober 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 8 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft zijn land van herkomst verlaten vanwege zijn christelijke geloofsovertuiging en de algemene veiligheidssituatie in Irak. Eiser is in april 2004 gestopt met zijn studie omdat de universiteit na de val van het regime in toenemende mate onder controle van het Al Mehdi leger kwam te staan. Eiser werd als christen door hen beledigd en wilde niet wachten totdat hij gedood zou worden. Eiser heeft vervolgens als kapper en taxichauffeur gewerkt, maar is daarmee gestopt. Vervolgens heeft hij vanaf 2006 werkloos thuis gezeten. Eiser is op 28 augustus 2007 met zijn ouders, broer en zus naar Jordanië vertrokken omdat het daar veiliger was.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op de volgende standpunten gesteld. Eiser heeft ter staving van zijn aanvraag een vals identiteitsbewijs overgelegd en de echtheid daarvan volgehouden. Voorts heeft eiser toerekenbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit en reisroute. Gelet hierop heeft eiser de door hem gestelde identiteit niet geloofwaardig gemaakt en wordt aan het relaas in zijn geheel geen geloof gehecht. Eiser komt gelet hierop niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.4 Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, Vw bij zijn beoordeling betrokken. Weliswaar is het identiteitsbewijs door de Kmar vals bevonden, maar eiser heeft daarnaast ook een nationaliteitsverklaring en een militair boekje overgelegd. Door het overleggen van de valse identiteitskaart heeft eiser niet in een gunstigere positie kunnen geraken. Eiser is niet toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn identiteit en reisroute. Verweerder legt eiser hierbij een bewijslast op die niet is terug te vinden in de wet of het beleid. Verweerder heeft onvoldoende reden om aan eisers identiteit te twijfelen. Verweerder acht het relaas, gelet hierop, ten onrechte ongeloofwaardig en heeft het relaas ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Verweerder had zogeheten ‘checkvragen’ dan wel een taalanalyse moeten laten verrichten. Eiser is christen en behoort derhalve tot een kwetsbare minderheidsgroep. Nu eisers nationaliteit geloofwaardig is, heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom eiser geen verblijfsvergunning op de d-grond van artikel 29 Vw wordt verleend. In beroep heeft eiser een kopie van zijn paspoort, een origineel rijbewijs en een diploma overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.6 In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Met betrekking tot artikel 31, tweede lid, onder d, Vw.
2.7 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden.
2.8 Ingevolge C4/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) gaat het bij bovengenoemd artikel om bedrog van de zijde van de asielzoeker, dat in beginsel niet tot inwilliging van de aanvraag kan leiden. Iedere vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel aanvraagt, dient de waarheid te spreken en mag niets achterhouden aangaande de (beweerde) vluchtsituatie. Soms mag een vreemdeling, om aan een objectieve vluchtsituatie te ontkomen, zich bedienen van vervalste of verkeerde bescheiden – maar, eenmaal in Nederland aangekomen, dient hij dit onmiddellijk aan te geven ten genoege van het bevoegd gezag. Houdt de vreemdeling bij het overleggen van de documenten en gevraagd naar de echtheid, opzettelijk vol – hij wil dus niet meewerken – dan kan dit tot afwijzing leiden. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
2.9 Eiser heeft bij zijn aanvraag een identiteitsdocument van hemzelf en zijn echtgenote overgelegd. Blijkens een proces-verbaal van 2 juni 2008 opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) zijn deze documenten vals bevonden, omdat de documenten qua detaillering en gebruikte productie/druk- en beveiligingstechnieken niet overeenkomen met intern bekende informatie. Eiser is met deze bevinding in het eerste gehoor geconfronteerd en heeft daarop het volgende verklaard.
- Zijn al de door u overgelegde originele documenten echt en onvervalst?
Ja.
-De identiteitskaart van u en de identiteitskaart van uw vrouw zijn hier onderzocht en vals bevonden? Wat is daarop uw reactie?
Dat kan niet. Ik heb de twee identiteitskaarten zelf aangevraagd en in ontvangst genomen.
Uit onderzoek blijkt dat ze vals zijn. Heeft u ze wel op de legale wijze verkregen?
Ja, beslist. Bij het Bureau Paspoorten. Dat is bij de straat Ithnijn-Gamsien. Als je rechtdoor gaat kom je bij een plein en daar is het paspoortenbureau. Deze documenten zijn echt. Het is onmogelijk dat ze vals zijn.
In het nader gehoor is eiser opnieuw geconfronteerd met de vals bevonden identiteitskaarten en hij heeft daarop het volgende verklaard.
- Zoals tijdens het eerste gehoor ook reeds aan u is medegedeeld, heeft onderzoek aangetoond dat de overgelegde identiteitskaart van uzelf en de overgelegde identiteitskaart van uw echtgenote vals zijn bevonden. Wilt u nog reageren op de uitslag van dit onderzoek?
Voor elk document dat ik heb overgelegd geldt het volgende. Als één van de documenten vals is, geldt dat voor al die documenten uit Irak. Ik heb de documenten in persoon ontvangen. Als mijn document vals is, geldt dat voor alle Irakezen die zo’n identiteitskaart hebben.
U heeft tijdens het eerste gehoor en zojuist verklaard dat de identiteitskaarten echt zijn en dat het onmogelijk is dat ze vals zijn. Blijft u hierbij?
Ja, honderd procent.
2.10 De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser andere identiteitsdocumenten heeft overgelegd, gelet op bovengenoemd beleid, niet tot de conclusie kan leiden dat verweerder niet het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, Vw bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken. De stelling van eiser dat hij door het overleggen van valse documenten niet in een gunstigere positie heeft kunnen geraken, is gelet op het beleid evenmin van belang.
2.11 De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser met die verklaringen opzettelijk de echtheid van de identiteitskaarten heeft volgehouden. Eiser geeft op drie momenten tijdens de gehoren aan dat het volgens hem onmogelijk is dat de documenten vals zijn èn hij licht toe waarom. Gelet op zijn verklaringen is niet zonder meer in te zien dat ten aanzien van eiser sprake is van tegen beter weten in volhouden van de echtheid van de documenten dan wel van niet meewerken in de zin van het in C4/3.4 neergelegde beleid.
2.12 De conclusie luidt dat verweerder ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder d, Vw, heeft tegengeworpen.
Met betrekking tot artikel 31, tweede lid, onder f, Vw.
2.13 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.14 In C4/3.6.2 Vc is vermeld dat documenten die de identiteit onderbouwen officiële, door de overheid afgegeven documenten zijn met daarin ten minste een pasfoto en de geboorteplaats en –datum van de asielzoeker.
2.15 In C4/3.6.3 Vc is onder meer bepaald dat, indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat er sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw.
2.16 Gelet op het beleid, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.14, kan verweerder niet zonder nadere motivering worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd inzake zijn identiteit. Het overgelegde militaire boekje en de nationaliteitsverklaring voldoen immers aan de criteria van documenten waarmee een vreemdeling zijn identiteit kan aantonen.
Verweerder heeft daartegen ingebracht dat eiser zijn identiteit niet genoegzaam heeft aangetoond omdat de documenten niet tot hem te herleiden zijn. Zo is de nationaliteitsverklaring verouderd (18 april 1995) en zijn de documenten niet aan eiser in persoon afgegeven. Dat de documenten hoogstwaarschijnlijk echt en mogelijk echt zijn bevonden, betekent volgens verweerder niet dat de documenten op juiste wijze zijn afgegeven.
Verweerder kan hierin niet worden gevolgd. Uit het beleid van verweerder op dit punt kan immers niet worden opgemaakt dat voornoemde omstandigheden in dit kader relevant zijn. Overigens heeft eiser in het eerste gehoor verklaard (pagina 5 en 6) dat het militaire boekje in persoon aan hem is afgegeven, zodat verweerders standpunt, dat geen afgifte in persoon heeft plaatsgevonden evenmin kan worden gevolgd.
2.17 Verweerder acht eiser tenslotte toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn reisroute. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat hij zijn paspoort heeft verscheurd omdat hij het niet aan de reisagent wilde afgeven en dat hij zijn ticket heeft verscheurd omdat hij deze niet meer nodig had. Verweerder heeft deze verklaringen ontoereikend kunnen achten.
2.18 De conclusie luidt dat verweerder eiser niet heeft kunnen tegenwerpen dat hij toerekenbaar geen documenten met betrekking tot zijn identiteit heeft overgelegd, maar verweerder eiser wel heeft kunnen verwijten dat hij toerekenbaar geen documenten met betrekking tot zijn reisroute heeft overgelegd. Gelet op het beleid in C4/3.6.3 Vc, heeft verweerder dan ook artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij zijn beoordeling van de aanvraag mogen betrekken. Met betrekking tot de positieve overtuigingskracht
2.19 Nu verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken, dient gelet op voornoemd beleid van het asielrelaas positieve overtuigingskracht uit te gaan om het geloofwaardig te kunnen achten.
2.20 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers relaas als geheel ongeloofwaardig is nu eiser de door hem gestelde identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder acht voor dat standpunt redengevend dat eiser zijn identiteit op geen enkele wijze met echte en onvervalste identiteitsdocumenten heeft aangetoond. Ook is volgens verweerder niet op andere wijze gebleken dat de opgegeven identiteitsgegevens geloofwaardig zijn.
2.21 Reeds gelet op het in rechtsoverweging 2.16 gegeven oordeel berust verweerders standpunt, dat eisers identiteit ongeloofwaardig is omdat hij deze niet met echte en onvervalste identiteitsdocumenten heeft aangetoond, evenmin op een deugdelijke motivering.
2.22 Maar nog afgezien van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op grond van de enkele omstandigheid dat eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit heeft overgelegd, zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
2.23 Gelet op het in rechtsoverweging 2.6 weergegeven toetsingskader, is voor de beoordeling of het asielrelaas positieve overtuigingskracht bezit, van belang of de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk antwoord heeft gegeven, het relaas innerlijk consistent is en dit strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is én het relaas daarnaast geen hiaten, vaagheden en dergelijke bevat. Indien dit het geval is, wordt het asielrelaas in beginsel geloofwaardig geacht.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 augustus 2007 (200605347/1, LJN: AY8691) omvat het asielrelaas ook verklaringen van de vreemdeling met betrekking tot zijn herkomst, identiteit en nationaliteit voor zover deze niet met enig bewijsmateriaal zijn gestaafd. Pas als verweerder heeft beoordeeld dat de verklaringen van de vreemdeling over zijn herkomst, identiteit en nationaliteit geen positieve overtuigingskracht hebben, kan verweerder afzien van verdere bespreking van het asielrelaas, waaronder begrepen de vluchtmotieven van de vreemdeling, omdat de vluchtmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van die vreemdeling.
2.24 Vastgesteld wordt dat verweerder niet beoordeeld heeft of aan de verklaringen van eiser, verband houdende met zijn herkomst, identiteit en nationaliteit, positieve overtuigingskracht toekomt. Door te volstaan met de vaststelling dat eiser niet met echte documenten zijn identiteit heeft aangetoond en daarom het asielrelaas ongeloofwaardig is, heeft verweerder niet alleen het hiervoor genoemde toetsingskader miskend, maar ook niet de zorgvuldigheid betracht die in het kader van de beoordeling van asielaanvragen van hem mag worden verwacht.
2.25 Het enkele standpunt van verweerder dat ook niet op andere wijze is gebleken dat de opgegeven identiteitsgegevens geloofwaardig zijn kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook dat standpunt geeft geen blijk van de vereiste (kenbare) beoordeling van de aanvraag, zoals hierboven weergegeven.
2.26 Gelet op al het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.27 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.28 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 30 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.