RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 juli 2009
[eiseres]
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Stein, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 12 december 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 juli 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 14 augustus 2008 beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Dit verzoek is op 22 augustus 2008 ingetrokken.
1.2 Verweerder heeft op 13 maart 2009 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan een of meer van de in artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) vermelde toelatingsgronden.
2.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 13 en 14 december 2007 heeft het eerste gehoor met eiseres plaatsgevonden. Na bespreking daarvan heeft de toenmalig gemachtigde van eiseres op 15 december 2007 een zwaarwegend advies uitgebracht alsmede correcties en aanvullingen op het eerste gehoor ingediend. Op 15 december 2007 heeft een nader gehoor met eiseres plaatsgevonden. Op 13 februari 2008 heeft een tweede nader gehoor plaatsgevonden. Na ontvangst van de verslagen van de nader gehoren heeft de gemachtigde van eiseres op 12 maart, 18 maart en 3 april 2008 correcties en aanvullingen op die gehoren ingediend.
2.5 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres is afkomstig uit Noord-Irak en behoort tot de Shalli-stam. Zij stelt te vrezen voor eerwraak, omdat zij tegen de wens van haar familie een relatie heeft met [naam], de man met wie zij heimelijk een traditioneel huwelijk heeft gesloten. Zij weigert te trouwen met [naam], een neef uit Duitsland, aan wie haar familie haar wil uithuwelijken. Haar broers hebben eiseres mishandeld en met de dood bedreigd. Toen eiseres vernam dat zij binnen enkele dagen aan haar neef zou worden uitgehuwelijkt, is zij haar ouderlijk huis op 25 oktober 2007 ontvlucht. Eiseres is op 1 november 2007 uit Suleymania vertrokken. Eiseres stelt tegen eerwraak geen bescherming van de zijde van de autoriteiten te kunnen krijgen in Noord-Irak. Indien zij terug zou keren naar Irak, stelt zij te vrezen voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.6 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, Vw, de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat aan het asielrelaas van eiseres geen geloof kan worden gehecht.
2.7 Eiseres heeft in beroep, mede onder verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure naar voren is gebracht, het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist en geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd en derhalve voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Vastgesteld wordt dat verweerder niet één van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw genoemde omstandigheden aan eiseres heeft tegengeworpen. Dat betekent dat verweerder, blijkens het gestelde in paragraaf C1/1 sub 2 en paragraaf C1/3 sub 2.2 en 3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar pleegt aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord, het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
2.9 Verweerder heeft in het bestreden besluit, waarin het voornemen is herhaald en ingelast, niet gesteld dat eiseres de haar gestelde vragen niet volledig zou hebben beantwoord. Evenmin heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat haar relaas niet zou stroken met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is ten grondslag gelegd dat eiseres wisselend dan wel tegenstrijdig dan wel inconsistent heeft verklaard over:
- de datum waarop zij is vertrokken en de datum tot wanneer zij gewerkt heeft,
- haar relatie met [naam],
- wie daarvan op de hoogte waren,
- de komst van haar neef uit Duitsland,
- de positie van de vrouwen van de Shalli-stam, en over
- het moment waarop haar problemen begonnen zijn.
2.10 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de maatstaf bij de hier te verrichten toetsing niet het eigen oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
2.11 In het kader van beantwoording van die vraag in de onderhavige zaak zal de rechtbank de onderdelen van de motivering van verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordelen aan de hand van de daartegen door eiseres ingebrachte argumenten.
2.12 Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat eiseres wisselende verklaringen omtrent haar vertrekdatum heeft afgelegd, nu zij in eerste instantie 1 november 2007 noemt en vervolgens 25 of 26 oktober 2007 en zij daarmee samenhangend wisselend verklaard heeft over de datum tot waarop zij gewerkt heeft.
2.13 Tijdens het op 13 december 2007 afgenomen deel van het eerste gehoor heeft eiseres, gezien het verslag daarvan, op de vraag ‘wanneer bent u uit Suleymania vertrokken’, geantwoord: ‘Op 1 november 2007 ben ik uit mijn huis in Suleymania’. Op de vraag ‘wanneer heeft u uw moeder voor het laatst gezien?’heeft eiseres geantwoord: dat was de avond voor mijn vertrek op 1 november 2007’. Op de vraag waar en wanneer ze haar broers voor het laatst heeft gezien, heeft eiseres geantwoord: Ik heb alle vier broers een dag voor mijn vertrek gezien en dat was bij mijn moeder thuis. Nadat het eerste gehoor in verband met afwezigheid van de tolk was afgebroken, is het op 14 december 2007 voortgezet. Op de vraag naar de periode gedurende welke zij op haar adres in het land van herkomst heeft gewoond, heeft eiseres geantwoord: ‘25 oktober 2007. Het was 25 of 26 november 2007’ (pagina 6 onderaan) en heeft zij vervolgens aangegeven dat zij gedurende die periode daadwerkelijk op dat adres geleefd, gewoond en geslapen heeft. Verder in het eerste gehoor (pagina 6) heeft eiseres aangegeven dat zij op 1 november 2007 Kurdistan heeft verlaten. Bovenaan pagina 7 van het eerste gehoor is bij plaats van vertrek door eiseres Suleymania opgegeven en als datum van vertrek 1 november 2007. Vervolgens heeft eiseres ten aanzien van het reisverhaal verklaard: ‘Op 25 of 26 oktober 2007 heb ik mijn huis verlaten. Ik ben toen naar het huis van een vriendin en collega van mij gegaan. Zij heeft een smokkelaar voor mij geregeld…. Ik ben daar gebleven tot 1 november 2007.’
In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor heeft eiseres over haar verklaring in het eerste gehoor op pagina 6 onderaan meegedeeld dat de datum 25 oktober is en niet november. In het eerste nader gehoor heeft eiseres, gezien het verslag daarvan op pagina 3, verklaard: ‘Ik ben op 25 oktober 2007 van huis gevlucht en naar mijn vriendin...’. Verder in het nader gehoor (pagina 5 bovenaan) is eiseres geconfronteerd met haar wisselende verklaring over de datum waarop zij haar woning heeft verlaten. Zij heeft op de vragen achtereenvolgens geantwoord: ‘Ik heb 25 oktober 2007 onze woning verlaten. Op 1 november 2007 ben ik vertrokken’. En daarna: ‘Ik heb op 1 november 2007 mijn land verlaten’. En vervolgens: ‘Ik ben niet wisselend, ik heb altijd hetzelfde gezegd. Vanmorgen is het dossier doorgenomen.’ Op de vraag wanneer zij haar familieleden voor het laatst zag, heeft eiseres geantwoord: ‘Op 25 oktober 2007.’ Op de vraag waar dat is geweest, heeft eiseres geantwoord: ‘Dat was in onze eigen woning. Waar ik woonde. Ik heb het gevoel dat u mij de ruimte niet geeft.’ Op de vraag wat de laatste werkdag van eiseres was, heeft zij verklaard: ‘Op 25 oktober 2007.’ Hierop heeft de gehoorambtenaar eiseres de vraag voorgehouden hoe het dan kan zijn dat in het eerste gehoor staat dat zij tot 1 november 2007 heeft gewerkt. Eiseres heeft daarop geantwoord: ‘Ik ben vanaf 25 oktober 2007 ondergedoken geweest.’ De gehoorambtenaar heeft vervolgens vastgesteld dat dit niet in haar gehoor staat, waarop eiseres heeft gereageerd: ‘Dat is niet mijn schuld. Ik zat van 25 oktober 2007 ondergedoken. Ik kon niet meer werken, want ze konden mij vinden. Dus ik werkte niet meer en dat is logisch’. In het tweede nader gehoor heeft eiseres op de vraag wanneer en waar zij haar broers voor het laatst heeft gezien geantwoord: ‘In de nacht van 24 op 25 oktober 2007 in de woning van mijn moeder.’ Tenslotte heeft eiseres ook in de correcties en aanvullingen op het eerste nader gehoor aangegeven dat zij thuis is blijven wonen tot haar vertrek op 25 oktober 2007 en zij tot die datum gewerkt heeft.
2.14 De rechtbank stelt vast dat waar eiseres in het eerste deel van het eerste gehoor verklaard heeft dat zij op 1 november 2007 uit haar huis in Suleymania is vertrokken, zij in haar verklaringen in het tweede deel van het eerste gehoor een onderscheid heeft gemaakt tussen de datum waarop zij haar huis heeft verlaten, 25 of 26 oktober 2007, en de datum waarop zij uit Suleymania is vertrokken, 1 november 2007. Nu het eerste gehoor er onder meer toe strekt vragen te stellen over de datum van vertrek uit het land van herkomst, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de contactambtenaar gelegen om eiseres al in het eerste gehoor om verduidelijking van haar verklaringen op dit punt te vragen. Dat geldt temeer nu eiseres, zoals uit het verslag van eerste gehoor blijkt, in het eerste deel van dat gehoor heeft aangegeven zich niet zo goed te voelen en daarna geëmotioneerd raakte. Maar afgezien daarvan geldt het volgende. In het nader gehoor is eiseres wel gevraagd waarom zij wisselend verklaard heeft. Hierop heeft eiseres wederom aangegeven en daarna ook met overtuiging volhard dat zij op 25 oktober 2007 de woning heeft verlaten en op 1 november 2007 is vertrokken.
Door doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de verklaringen van eiseres over haar vertrek in het eerste deel van het eerste gehoor en voorbij te gaan aan de overige verklaringen van eiseres in dat gehoor en in de nader gehoren alsmede aan de correcties en aanvullingen op dit onderdeel, heeft verweerder niet in redelijkheid het standpunt kunnen betrekken dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de datum van vertrek uit haar huis en, daarmee samenhangend, over de datum tot waarop zij gewerkt heeft.
2.15 Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres niet consistent verklaard heeft over de relatie met [naam], aangezien zij eerst verklaard heeft dat zij met hem verloofd is en vervolgens dat zij getrouwd is, maar niet officieel.
2.16 Eiseres heeft tijdens het eerste gehoor, in antwoord op de vraag of zij ooit gehuwd is geweest, verklaard dat zij nimmer gehuwd is geweest, maar verloofd is. Op de vraag sinds wanneer zij verloofd is, heeft zij geantwoord: ‘Ik ken hem al negen jaar. Sedert een jaar zijn we verloofd. Mijn broers accepteren het huwelijk niet. Alleen zijn moeder en zus weten het en mijn moeder’. In het nader gehoor (pagina 3) heeft eiseres verklaard over haar relatie met [naam]: ‘Uiteindelijk ben ik van huis gevlucht en ben ik getrouwd met [naam]. Ik vluchtte dus van huis en trouwde stiekem met hem.’ Op de vraag van de contactambtenaar hoe eiseres verklaart dat zij nu zegt getrouwd te zijn, terwijl dat uit het eerste gehoor niet blijkt, heeft eiseres geantwoord: ‘Ik heb wel gezegd dat ik verloofd ben. Ik zei dat ik al een jaar getrouwd was.’ En op de stelling dat eiseres tijdens het eerste gehoor toch gezegd had dat zij verloofd was, heeft eiseres geantwoord: ‘Nee. Dat heb ik niet gezegd.’ Op de vraag van de contactambtenaar of zij nu één jaar getrouwd is, heeft eiseres geantwoord: ‘Ja, maar niet officieel.’ Vervolgens licht zij dit laatste toe. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 15 december 2007 is namens eiseres aangegeven dat zij alleen traditioneel gehuwd is.
2.17 Door eiseres is terecht betoogd dat zij in haar hierboven geciteerde verklaring in het eerste gehoor zowel aangeeft verloofd te zijn als verwijst naar een huwelijk, waarvan slechts drie personen afwisten. Ook in haar verklaring in het nader gehoor, inhoudende dat ze in het eerste gehoor gezegd heeft verloofd te zijn en een jaar getrouwd te zijn, gebruikt zij tegelijkertijd de woorden ‘verloofd’ en ‘getrouwd’. Vervolgens heeft eiseres volgens het verslag van gehoor weer verklaard dat ze niet gezegd heeft verloofd te zijn. Gelet op deze verklaringen heeft verweerder niet zonder eiseres om nadere verduidelijking te vragen het standpunt kunnen innemen dat zij op dit onderdeel tegenstrijdig verklaard heeft.
2.18 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres wisselend heeft verklaard over wie er van haar verloving/huwelijk op de hoogte waren.
2.19 Op dit onderdeel heeft eiseres in het eerste gehoor verklaard dat haar moeder en de moeder en zus van [naam] ervan op de hoogte waren. Verwezen wordt naar de verklaring als hierboven onder 2.16 geciteerd. In het eerste nader gehoor (pagina 3) wordt eiseres gevraagd wat haar relatie tot [naam] is. Eiseres licht dat toe en verklaart in dat kader onder meer: ‘(…) Niemand weet het behalve mijn moeder en zijn zus’. Op een daaropvolgende vraag hoe zij verklaart dat uit haar eerste gehoor niet blijkt dat zij getrouwd is, geeft eiseres antwoord en voegt daaraan toe: ‘ (…) Dat zijn moeder en zus het weten.’ En in haar vrije relaas (pagina 7): ‘Mijn moeder wilde wel dat wij zouden trouwen omdat we gek op elkaar waren’. In het tweede nader gehoor (pagina 7) zegt eiseres: (…) ‘Alleen een zus van [naam] en [naam] weten dit.’ En vervolgens antwoordt eiseres op de vraag wie er getuigen waren bij het huwelijk voor de imam (pagina 11): ‘Zijn moeder en zijn zus. Mijn moeder kon niet komen, maar wist wel van het huwelijk’. Zowel in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 15 december 2007 als op dat van 13 februari 2008 is aangegeven dat naast de zus van [naam], ook de wederzijdse moeders ervan wisten.
2.20 De rechtbank constateert allereerst dat verweerders vaststelling dat eiseres de ene keer verklaart dat alleen haar moeder en de moeder en zus van [naam] van haar huwelijk/verloving afweten en zij de andere keer verklaart dat alleen haar moeder en zijn zus ervan op de hoogte zijn feitelijk onjuist is. Gezien haar hierboven weergegeven verklaringen heeft eiseres immers niet de “ene keer” de namen van haar moeder, de moeder van [naam] en zijn zus genoemd, maar twee keer, te weten in het eerste gehoor en haar tweede nader gehoor. De “andere keer”, op p. 3, heeft zij weliswaar verklaard dat alleen haar moeder en zijn zus ervan wisten, maar daarna noemt zij ook weer zijn moeder. Daar komt nog bij dat de hierboven geciteerde verklaring van eiseres dat alleen een zus van [naam] en [naam] van het huwelijk weten de vraag oproept wat zij daarmee bedoelt, aangezien mag worden aangenomen dat [naam] van het huwelijk op de hoogte is. Die vraag is eiseres evenwel niet gesteld.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat nu eiseres, waar het gaat om de personen die van haar officieuze huwelijk afwisten, tot twee keer toe de hoedanigheid van de drie personen tegelijk noemt en deze personen, zij het niet in één adem genoemd, in haar overige verklaringen terugkomen, verweerder niet met voorbijgaan aan de correcties en aanvullingen de verklaringen van eiseres op dit punt tegenstrijdig heeft kunnen achten.
2.21 Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de verklaringen van eiseres over de beperkingen die haar als vrouw binnen de Shalli-stam zijn opgelegd niet stroken met haar verklaring te werken, een rijbewijs te hebben en een auto te bezitten, hetgeen immers veel vrijheid impliceert.
2.22 Blijkens het verslag van het nader gehoor van 15 december 2007 heeft eiseres over haar stam het volgende verklaard: ‘Ik ben Koerd. Shalli (fon.). Het is de meest erge en strenge stam tegenover vrouwen. Vrouwen worden daar onderdrukt. Ze mogen niets’ (pagina 7) en ‘Het is een achterlijke stam. Ze onderdrukken de vrouw. Ze zeggen dat de vrouw de sokken van de man moet wassen, dat ze eet en drinkt en ze mag niet naar buiten en heeft geen eigen mening’ (pagina 13). Uit het verslag van het nader gehoor van 15 december 2007 is over de onderdrukking door haar broers het volgende vastgelegd. Op pagina 7 heeft de contactambtenaar gevraagd: ‘ U mocht toch nog wel werken, uw rijbewijs halen, uw auto rijden en een auto bezitten toch? Waarom zegt u dan dat vrouwen niets mogen?’. Eiseres heeft als volgt geantwoord: ‘Ik ben voor hun belangen gaan werken. Ik werd weggebracht en opgehaald. Ik mocht helemaal niets.’ Op pagina 13 heeft verweerder gevraagd: ‘Vrouwen mogen niet in aanraking met de buitenwereld komen, dat heeft u verteld. Met welke beperkingen had u te maken? Eiseres heeft geantwoord: ‘Ik was nog mondiger dan de rest. Ik kon wat meer. Ik werd meer beperkt vanwege het probleem met [naam]. Bij mij was het zo dat ik het niet accepteerde en wilde vrijheid. Ik werd daarom geslagen. Ik verzette mij. De anderen niet en die worden dan niet geslagen.’ Verweerder heeft gevraagd: ‘U werd dus in uw vrijheid beperkt vanwege [naam]?’ Eiseres heeft geantwoord: ‘Ja. Daarvoor was het ook wel zo. Maar ik had toen nog geen problemen daarmee. Ik accepteerde meer. Maar sinds [naam] wilde ik het niet meer en explodeerde de situatie.’ Op pagina 14 heeft verweerder gevraagd:‘Maar ondanks dat uw broers uw vrijheid beperkten kon u wel werken, rijles nemen, auto rijden toch?’ Eiseres heeft geantwoord: ‘Ja. Maar bepaalde dingen lieten ze wel toe. Ze waren wel milder. Maar [naam] had met hun eer te maken en toen verzetten zij zich. Ja, ik kon wel naar het werk, auto rijden en les nemen. Ik was wel onder controle en had meer vrijheid. Ietsje meer. (...)’.
In de correcties en aanvullingen op het eerste nader gehoor is door de gemachtigde op dit punt opgemerkt: Mevrouw [naam] reed wel in haar auto, maar niet vaak. Een paar keer is ze ermee naar haar werk gereden, maar het laatste jaar werd ze gebracht en gehaald door haar broers. Soms reed ze samen met haar moeder naar bij voorbeeld een condoléance (waar alleen vrouwen komen). Soms reed een broer mee. Alleen mocht ze niet weg met de auto.
In de zienswijze is daarnaast uitvoerig toegelicht waarom de verklaringen van eiseres niet tegenstrijdig zijn met de verklaringen over haar eigen positie.
2.23 Door eiseres is terecht betoogd dat haar verklaringen op dit onderdeel enerzijds betrekking hebben op de onderdrukking van vrouwen door haar stam in algemene zin en anderzijds op haar positie als vrouw binnen haar familie. Het een sluit het ander niet uit. Om die reden al heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hier sprake is van tegenstrijdigheid. Voorts is door eiseres is in de zienswijze uitvoerig toegelicht dat de vrijheid om buitenshuis te werken en een auto te hebben, niet betekent dat je dan ook de vrijheid hebt om zelf te beslissen met wie je omgaat, met wie je trouwt, waar en met wie en wanneer je ergens naar toe gaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit volstaan met verwijzing naar de verklaringen van eiseres en handhaving van zijn standpunt en de overweging dat hetgeen door eiseres is aangevoerd niet leidt tot een ander oordeel. Hiermee is verweerder in onvoldoende mate op de zienswijze ingegaan. Ook daarom is dit onderdeel van de motivering van het bestreden besluit ontoereikend.
2.24 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd over de komst van haar neef. Zo heeft eiseres eerst verklaard dat zij een paar dagen voor haar vertrek door haar schoonzus werd gebeld, die haar waarschuwde voor de komst van [naam] en de plannen om haar aan hem uit te huwelijken en haar te vermoorden als zij zou weigeren. Vervolgens heeft eiseres verklaard dat ze een week voor haar vertrek problemen met haar broers had omdat zij moest beslissen en dat zij op 24 of 25 oktober 2007 van haar broers hoorde dat [naam] was teruggekomen. Daarmee weer in tegenstrijd is dat al in september 2007 bekend was dat [naam] zou komen om met haar te trouwen.
2.25 Uit de verslagen van de gehoren komt het volgende naar voren. In het nader gehoor van 15 december 2007 en dat van 13 februari 2008 heeft eiseres verklaard over het telefoontje van haar schoonzus een paar dagen voor haar vertrek (pagina’s 7, 11 en 12 respectievelijk 9). In het gehoor van 15 december 2007 heeft eiseres voorts verklaard dat zij een week voor haar vertrek voor het laatst met haar broers problemen heeft gehad. Op de vraag waarom, heeft eiseres geantwoord: ‘Die zeiden dat [naam] zou terugkomen en dat ik moest beslissen. Ik moest met hem trouwen. Dat was het probleem, ik weigerde. Ik ben toen weer geslagen.’ In het nader gehoor van 13 februari 2008 heeft eiseres op de vraag wat er is gebeurd toen zij haar broers voor het laatst heeft gezien op 24 of 25 oktober verklaard: ‘Ze zeiden dat [naam] teruggekomen was en dat we die week met elkaar zouden trouwen.’Op de vraag hoe haar broers haar toen behandeld hebben, heeft eiseres geantwoord: ‘Mijn oudste broer pakte een glas water en zei dat vrouwen doden net zo gemakkelijk is als een slokje water drinken.’ En op de vraag of er die avond geweld gebruikt is, heeft eiseres verklaard: ‘Nee, maar ze keken mij heel boos aan’. En even later: ‘Ik heb eerder al tegen hun gezegd dat ik niet wil trouwen met mijn neef’. Op de vraag wanneer besloten is dat zij met haar neef zou trouwen, heeft eiseres geantwoord: ‘In 2003’. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij in september 2007 met neven van moederszijde over haar uithuwelijking heeft gesproken. Op de vraag van de contactambtenaar dat [naam] toen toch nog niet terug was, heeft eiseres geantwoord: ‘Nee, maar het was wel bekend dat hij terug zou komen en ik met hem moest trouwen.’
In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 15 december 2007 is opgemerkt dat de laatste keer dat eiseres problemen met haar broers had een week voor haar vertrek uit huis was.
2.26 De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiseres tegenstrijdig verklaard heeft over de komst van haar neef [naam]. Door eiseres is terecht betoogd dat haar verklaring, inhoudende dat zij een week voor haar vertrek problemen heeft gehad met haar broers omdat zij moest beslissen, immers niet uitsluit dat zij een paar dagen voor haar vertrek door haar schoonzus over de komst van [naam] is gewaarschuwd en ook van haar broers op de avond voor haar vertrek te horen kreeg dat hij was teruggekomen. Evenmin is inzichtelijk waarom de verklaring van eiseres dat al in september 2007 bekend was dat [naam] zou komen met haar eerdere verklaringen in tegenstrijd is. Eiseres heeft in dit verband terecht aangevoerd dat met haar verklaring dat in september 2007 bekend was dat [naam] zou komen, niet gezegd is wanneer hij zou komen.
2.27 Volgens verweerder heeft eiseres tegenstrijdig verklaard over het moment waarop haar problemen begonnen. Enerzijds stelt zij dat zij problemen kreeg in oktober 2006, toen [naam] om haar hand kwam vragen, anderzijds stelt zij dat haar problemen in 2003 begonnen omdat haar broers toen al een vermoeden hadden van haar relatie en dat de problemen in 2006 erger werden.
2.28 Blijkens het verslag van het nader gehoor van 13 februari 2008 heeft eiseres hierover het volgende verklaard (pagina’s 6, 7 en 11):
Vraag: ‘U heeft aangegeven dat u problemen heeft ondervonden vanwege eerwraak. Tevens heeft u verklaard dat uw persoonlijke problemen die hebben geleid tot uw vertrek zijn begonnen rond oktober 2006, klopt dat?’ Antwoord: ‘Ja’
Vraag: ‘Heeft u hiervoor ooit persoonlijke problemen ondervonden in Irak?’ Antwoord: ‘Ja, met mijn broers.’
Vraag: ’Sinds wanneer heeft u problemen ondervonden in Irak met uw broers?’ Antwoord: ‘Sinds oktober 2006, sinds het aanzoek van [naam]’.
Vraag:’Heeft u hiervoor ooit persoonlijk problemen ondervonden in Irak? Antwoord: ‘Problemen met mijn broers. Mij werd gezegd dat ik met mijn neef [naam] in Duitsland moest trouwen’.
Vraag: ‘Sinds wanneer heeft u deze problemen ondervonden?’ Antwoord: ‘Sinds 2006’.
Vraag: ‘Nogmaals. Heeft u voor 2006 ooit persoonlijk problemen ondervonden in Irak?’. Antwoord: ‘Met mijn broers heb ik regelmatig problemen gehad, met alle vier. Vooral met [naam], de oudste broer.’
Vraag: ‘Is de volgende vraag voor u duidelijk? Sinds wanneer heeft u problemen ondervonden met uw broers?’. Eiseres antwoordt: ‘Ja, ik begrijp het wel. De problemen zijn in oktober 2006 erger geworden. Vanaf 2003 heb ik problemen met mijn broers.’
Vraag: ‘Wat is de aanleiding van uw problemen met uw broers in 2003?’ Antwoord: ’Ze merkten toen dat ik iets met [naam] had, maar ze hadden geen bewijzen in handen. Later hebben ze wel bewijzen in handen gekregen. Ik werd wel in de gaten gehouden door hen.’
Vraag: Had u problemen met uw broers voordat [naam] in beeld was? Antwoord: Mijn broers hebben me nooit goed behandeld. Ze beschouwen vrouwen als iemand die voor de man zorgt en het huishouden doet, meer niet.
Vraag (pagina 11): Sinds wanneer werd u door uw broers geslagen? Antwoord: Dat weet ik niet. Ik denk vanaf mijn vijftiende.
Vraag: Hebben uw broers u nog op andere wijze mishandeld? Antwoord: Ik ben ook opgesloten, dat is geestelijke mishandeling. Ik ben ook geschopt en ik heb klappen gekregen. Ik durfde niet eens naar een arts te gaan.
Vraag: Wanneer bent u voor het laatst mishandeld door uw broers? Antwoord: In oktober 2006 toen [naam] het aanzoek heeft gedaan. Ik ben toen heel zwaar mishandeld.
In de correcties en aanvullingen zijn deze verklaringen toegelicht.
2.29 Gezien het vorenstaande heeft eiseres verklaard dat zij vanaf omstreeks haar vijftiende jaar door haar broers werd geslagen, zij in 2003 problemen met haar broers kreeg nadat zij een vermoeden hadden gekregen van haar relatie met [naam] en deze problemen in 2006 verergerden toen [naam] om haar hand kwam vragen. Zonder nadere motivering kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gevolgd worden in zijn standpunt dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn.
2.30 Al het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, gezien de motivering in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
2.31 Het beroep zal gegrond worden verklaard onder vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
2.32 Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.33 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het beroep ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter en op 27 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.