ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4422

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/32903
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van Turkse burger en inburgering onder Associatiebesluit 1/80

In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van een Turkse burger die een aanvraag had ingediend voor het wijzigen en verlengen van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 augustus 2009 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser, van Turkse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 19 juni 2007, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie afgewezen. De staatssecretaris had eiser ongewenst verklaard op basis van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eiser had niet aangetoond dat hij gedurende een jaar legale arbeid had verricht, wat hem het recht op verblijf ontzegde onder het Associatiebesluit 1/80.

De rechtbank oordeelde dat de aanscherping van de norm voor ongewenstverklaring in strijd was met artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80, dat lidstaten verbiedt nieuwe beperkingen in te voeren voor de toegang tot de arbeidsmarkt van Turkse werknemers en hun gezinsleden. De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks zijn strafrechtelijke veroordeling, voldoende tijd in Nederland had verbleven om geleidelijk in te burgeren en dus onder de materiële werkingssfeer van het Associatiebesluit viel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: 08/32903
Uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 3 augustus 2009
inzake:
[..],
geboren op [..],
van Turkse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [..],
V-nummer: [..],
eiser,
gemachtigde: mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. van den Berg, ambtenaar bij de IND.
Procesverloop
Op 19 juni 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel
14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [..]’ in de beperking ‘voortgezet verblijf’, en het gelijktijdig verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning.
Op 6 februari 2008 is aan eiser het voornemen verzonden om hem tot ongewenst vreemdeling te verklaren op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Op 18 februari 2008 heeft de gemachtigde hiertegen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag tot het wijzigen van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning en het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning afgewezen. Tevens is eiser bij ditzelfde besluit ongewenst verklaard met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het besluit van 26 maart 2008 is op 27 mei 2008 aan eiser in persoon uitgereikt. Eiser heeft hiertegen op 29 mei 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 september 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen op 10 september 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend op 19 september 2008. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 januari 2009. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. Özkara. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D.P.A. van Laarhoven
De rechter heeft tijdens de behandeling van het beroep aan partijen meegedeeld dat met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek ter zitting wordt geschorst, omdat aanleiding bestaat het beroep door een meervoudige kamer te behandelen.
De openbare behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer van 11 mei 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. I. Özkara Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. van den Berg.
Motivering
In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser ongewenst wordt verklaard en dat eiser geen verblijfsrechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (hierna: Associatiebesluit 1/80).
Verweerder heeft eiser ongewenst verklaard op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrechten kan ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80, in het bijzonder aan artikel 6, artikel 7 en artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80. Verweerder heeft daarom getoetst aan de glijdende schaal zoals bedoeld in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Tevens heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er in dit geval geen sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu de inmenging op het gezins- of familieleven gerechtvaardigd is, gelet op de zwaarte en de ernst van het gepleegde misdrijf. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb afgezien van het horen van eiser.
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft hij - kort samengevat - aangevoerd dat hij verblijfsrechten kan ontlenen aan artikel 6 en 7 van het Associatiebesluit 1/80. Eiser stelt zich op het standpunt dat de in artikel 3.86 van het Vb 2000 neergelegde glijdende schaal in strijd is met artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80. Voorts meent eiser dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM niet alle van belang zijnde factoren zijn betrokken, zoals - onder meer - het belang van zijn minderjarige kinderen. Tevens meent eiser dat de hoorplicht is geschonden en dat de door hem aangevoerde omstandigheden ten onrechte niet zijn meegenomen in het licht van artikel 4:84 van de Awb.
Niet in geschil is dat eiser van 19 november 2001 tot 3 augustus 2002 en van 19 november 2002 tot 16 juni 2007 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [..]’.
Voorts staat vast dat eiser op 12 maart 2007 is veroordeeld tot vier jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf op basis van artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2590,-, subsidiair 42 dagen hechtenis.
Gelet op de Turkse nationaliteit van eiser dient allereerst beoordeeld te worden of eiser rechten kan ontlenen aan de bepalingen van het Associatiebesluit 1/80.
In artikel 6, eerste lid, van het Associatiebesluit 1/80 is - voor zover thans van belang - het volgende bepaald: “Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft; (…)”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen verblijfsrecht ontlenen aan artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de periode van zijn legale verblijf, te weten van 19 november 2001 tot 3 augustus 2002 en van 19 november 2002 tot 16 juni 2007, gedurende tenminste een jaar legale arbeid heeft verricht.
Artikel 7, van het Associatiebesluit 1/80 luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen hebben het recht om - onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang - te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert drie jaar aldaar legaal wonen; (…)”.
De rechtbank is van oordeel dat eiser evenmin een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80, omdat niet is gebleken dat mevrouw [..] is te beschouwen als een Turkse werknemer in de zin van het Associatiebesluit 1/80. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen gegevens heeft overgelegd, waaruit het arbeidsverleden van mevrouw [..] blijkt. Nu eiser zich reeds daarom niet met succes kan beroepen op artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de omstandigheid dat mevrouw [..] naast de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit heeft aan een geslaagd beroep op artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 in de weg staat.
Ingevolge artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 mogen de lidstaten geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
Verweerder heeft in het bestreden besluit getoetst aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb 2000 en geconcludeerd dat eiser de ingevolge artikel 3.86, tweede lid, van het Vb 2000 voor hem geldende norm van 24 maanden gevangenisstraf heeft overschreden. Ter motivering van dit standpunt heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat eiser op dat moment tenminste vijf jaar, maar minder dan zes jaar, rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij op 12 maart 2007 is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf ter zake van op 28 mei 2006 gepleegde strafbare feiten.
Eiser meent dat de huidige norm van het door verweerder toegepaste toetsingskader in strijd is met artikel 13 van Associatiebesluit 1/80.
Ten aanzien van de vraag of eiser zich kan beroepen op artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) artikel 13 van Associatiebesluit 1/80 niet alleen van toepassing is op werknemers die reeds tot de arbeidsmarkt van een lidstaat behoren. Artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 is van toepassing op Turkse onderdanen die op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst niet alleen legaal maar ook lang genoeg aanwezig zijn om daar geleidelijk aan te kunnen inburgeren (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in de zaken Abatay en Sahin). Eiser voldoet aan dit criterium, nu hij in november 2001 Nederland is binnengekomen met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en hij vervolgens van 19 november 2001 tot 3 augustus 2002 en van 19 november 2002 tot 16 juni 2007 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, op grond waarvan het hem was toegestaan arbeid te verrichten. Aldus heeft eiser als Turkse burger lang genoeg in Nederland verbleven om daar geleidelijk aan te kunnen inburgeren, zodat eiser valt onder de materiele werkingssfeer van Associatiebesluit 1/80. De omstandigheid dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 of 7 van het Associatiebesluit 1/80, leidt er niet toe dat eiser zich niet kan beroepen op artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80.
Artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 dient te worden gezien in het licht van de doelstelling van Associatiebesluit 1/80, te weten het bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de Associatieovereenkomst, door de geleidelijke invoering van het vrije verkeer van werknemers. Daartoe beoogt artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 de situatie te scheppen waarin de autoriteiten zich onthouden van het vaststellen van bepalingen die de verwezenlijking van die doelstelling hinderen.
Niet in geschil is dat de norm voor ongewenstverklaring bij de invoering van het Vb 2000 op 1 april 2001 soepeler was dan de norm ten tijde van het bestreden besluit, zodat sprake is van een aanscherping van de regelgeving ten opzichte van de situatie in 2001.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze aanscherping van de regelgeving een nieuwe beperking die in strijd is met het bepaalde in artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80.
Dat leidt ertoe dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Hetgeen verder is aangevoerd behoeft geen bespreking.
Nu het beroep gegrond is verklaard, dient aan eiser het griffierecht te worden vergoed. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 322,-)
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- vraagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad € 145,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P. Claus, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, leden, bijgestaan door mr. C.F.E. Post, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: