ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4224
Rechtbank 's-Gravenhage
- Verzet
- B.C. Punt
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van griffierecht bij verzoek tot tussenkomst zonder onderscheid naar motief
Op 9 april 2009 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak waarin een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster], verzet aantekende tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier. De zaak betreft een verzoek tot tussenkomst op grond van artikel 25 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). De verzoekster had op 10 oktober 2008 een verzetschrift ingediend, waarna de griffier op 26 februari 2009 een verweerschrift indiende. Beide partijen hebben besloten af te zien van een mondelinge behandeling.
De rechtbank behandelde een procedure waarin N.V. Bever Holding als eiseres optrad en waarin [verzoekster] als gedaagde was betrokken. Bever Holding had verzocht om voeging met een andere procedure, waarin [verzoekster] ook betrokken was. De verzoekster had in een incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst aangegeven dat zij zich na de beslissing over de voeging weer uit de procedure zou terugtrekken.
De griffier had het griffierecht voor de tussenkomst vastgesteld op € 4.784,00, wat door [verzoekster] werd betwist. Zij stelde dat de tussenkomst enkel processuele betekenis had en dat er geen vastrecht opgelegd moest worden. Subsidiair stelde zij dat maximaal € 254,00 in rekening kon worden gebracht. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 3, lid 3, WTBZ de vordering tot voeging of tussenkomst geldt als het aanvangen van een nieuw geding, waarvoor hetzelfde griffierecht verschuldigd is als voor het oorspronkelijke geding. De rechtbank concludeerde dat er geen onderscheid gemaakt kan worden naar het motief van de verzoekster en dat het griffierecht terecht was vastgesteld. Het verzet werd ongegrond verklaard.