RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 13204
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juli 2009
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Mongolische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 2 maart 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 april 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 11 april 2009 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 14 mei 2009 (geregistreerd onder nummer AWB 09 / 13207) is dit verzoek toegewezen.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 juni 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is Boeddhist en van Kalkh-afkomst. Eisers ouders zijn gescheiden toen eiser ongeveer acht jaar was. Hij woonde samen met zijn vader en grootouders in een huis. De grootvader van eiser is overleden toen eiser in de vijfde klas van de lagere school zat. De vader van eiser deed zaken met een ex-parlementslid, [naam] genaamd. Ze werkten samen op een stuk grond dat van de vader van eiser was. In die grond zat goud. Eiser vermoedt dat [naam] het stuk grond wilde hebben en dat daarom problemen zijn ontstaan tussen zijn vader en [naam]. De vader van eiser is op 18 maart 2008 vermoord. Eiser denkt dat [naam] hierachter zit. Na de dood van zijn vader werd eiser, als zijn erfgenaam, lastiggevallen en onder druk gezet om de grond af te staan. Eiser werd van 25 maart 2008 tot 10 mei 2008 telefonisch bedreigd met de dood en brandstichting. Eiser heeft op 25 maart 2008 aangifte gedaan van het eerste dreigtelefoontje. Op 10 mei 2008 ging hij weer naar de politie, om te vragen hoe het met het onderzoek stond. Toen eiser vernam dat de politie nog niets wist, heeft hij uit woede zijn simkaart en telefoon weggegooid. Op 15 mei 2008 is eiser door de politie staande gehouden en werd zijn auto onderzocht. De agenten toonden eiser een tas die ze in zijn kofferbak zouden hebben gevonden, waarin drugs zouden zitten. Eiser kende de tas niet en heeft de inhoud ervan niet gezien. Eiser werd aangehouden en overgebracht naar de gevangenis. Na veertien dagen werd eiser ondervraagd over de drugs. Tijdens de verhoren werd eiser steeds gevraagd een blanco papier te ondertekenen. Eiser heeft dit steeds geweigerd. Tijdens de ondervragingen werd eiser met een knuppel geslagen en kreeg hij elektrische schokken toegediend. Zijn celgenoten mishandelden eiser in opdracht van de rechercheurs eveneens door hem te slaan en schoppen en door het toedienen van elektrische schokken. Eiser is uiteindelijk in hongerstaking gegaan. Er kwamen regelmatig toezichthouders naar de gevangenis. Zij vroegen eiser op te houden met zijn hongerstaking en hebben hem op 20 november 2008 onder voorwaarden voorlopig in vrijheid gesteld. Eiser zou zich moeten melden als de politie hem zou oproepen. Eiser is een dag na zijn invrijheidstelling naar de procureur gegaan en heeft zijn verhaal verteld. Hem werd te kennen gegeven dat hij zijn mond verder moest dichthouden, omdat er genoeg bewijzen tegen hem waren. Als hij zijn mond niet zou houden, zou hij weer worden opgesloten. Op 20 november 2008 is brand gesticht in het huis van eiser. Zijn grootmoeder is daarbij om het leven gekomen. Eiser vermoedt dat [naam] achter al zijn problemen zit, omdat hij een machtig man is en de grond van eiser wil hebben. Op 23 november 2008 is eiser op straat mishandeld. Hem werd verteld dat hij te veel had gekletst en dat er genoeg bewijs was om hem op te sluiten. Eiser heeft weten te ontkomen. Eiser is daarop bij een vriend van hem ondergedoken tot de datum van zijn vertrek uit Mongolië op 28 november 2008.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft verwijtbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Van het relaas van eiser gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Eiser heeft wisselende, tegenstrijdige, ongerijmde en vage verklaringen afgelegd op het niveau van de relevante bijzonderheden. Het is niet geloofwaardig dat eiser in Mongolië gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, noch dat hij een reëel risico loopt op een behandeling welke is verboden in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de overige gronden van artikel 29, eerste lid, Vw.
2.6 Eiser heeft hiertegen in beroep, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. Verweerder is verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van de zienswijze. Verweerder heeft op 7 april 2009 laten weten dat uitstel niet mogelijk was, omdat eiser in vreemdelingenbewaring zit. Niet is gebleken dat verweerder enige belangenafweging heeft gemaakt tussen het belang van bewaring enerzijds en een fatsoenlijke asielprocedure anderzijds. Verweerder had er voor kunnen kiezen de bewaring op te heffen en uitstel voor de zienswijze te verlenen, hetgeen gepaster zou zijn geweest. Het ontbreken van enige belangenafweging maakt dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen het feit dat de door de rechtbank opgeroepen tolk in de Mongoolse taal vóór aanvang van de zitting niet was beëdigd. De gemachtigde heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers en aangegeven dat het gebruik van een tolk die niet beëdigd is een uitzondering moet zijn en dat de rechtbank de afwijking moet motiveren.
2.8 Ingevolge het eerste lid van het hiervoor bedoelde artikel, voor zover hier van belang, maken gerechten die tot de rechterlijke macht behoren in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik maken van beëdigde tolken of vertalers. In het derde lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid gebruik kan worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende taal geen ingeschrevene bevat. In het vierde lid is, voor zover van belang, nog neergelegd dat, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk wordt vastgelegd.
2.9 In het register is (nog) geen tolk ingeschreven in de Mongoolse taal. Om deze reden is de rechtbank genoodzaakt gebruik te maken van tolken in deze taal, die niet beëdigd zijn. De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar het proces-verbaal van zitting, dat de tolk in de Mongoolse taal ter zitting de belofte heeft afgelegd. Gelet hierop, alsmede op het feit dat eiser niet heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad en evenmin heeft aangevoerd op welke wijze naar zijn mening consequenties zouden moeten worden verbonden aan het niet gebruikmaken van een geregistreerde beëdigde tolk, verwerpt de rechtbank het bezwaar van eisers gemachtigde.
2.10 De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn beroepschrift geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De enige grond van eiser ziet op het feit dat hem geen uitstel is verleend voor het indienen van zijn zienswijze. Bij de beoordeling van dit geschilpunt gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op 23 maart 2009 is het voornemen tot afwijzing van de aanvraag per fax aan de gemachtigde van eiser verzonden. Op 3 april 2009 heeft de gemachtigde van eiser per fax verzocht om uitstel voor het indienen van de zienswijze. Hiertoe voert hij aan dat in Nederland slechts drie tolken in de Mongoolse taal beschikbaar zijn, die sporadisch beschikbaar zijn. De beperkte bezoektijden van de detentieboot Dordrecht, waar eiser verblijft, en de uitval van dagen door Pasen beperken de mogelijkheden om eiser te spreken naar aanleiding van zijn nader gehoor en het voornemen nog verder. Gelet hierop is de termijn van twee weken te kort om correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen.
2.11 De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiser zijn verzoek om uitstel op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van stukken waaruit blijkt dat geen tolk in de Mongoolse taal verkrijgbaar is, of op welke termijn wel een tolk beschikbaar zou zijn voor het bespreken van het nader gehoor en het voornemen met eiser. De enkele stelling dat een tolk moeilijk verkrijgbaar is, behoefde voor verweerder geen aanleiding te vormen om uitstel te verlenen voor het indienen van de correcties en aanvullingen en zienswijze.
2.12 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder contact met hem had moeten opnemen, opdat hij gelegenheid zou krijgen voor het geven van een toelichting op zijn verzoek om uitstel. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser hierin niet. Het is aan de indiener van het verzoek om uitstel om dit verzoek direct te onderbouwen.
2.13 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting nog toegelicht dat de tijd die op de detentieboot geboden wordt om een zaak met eiser door te spreken wordt beperkt, doordat tussen 11.45 uur en 13.00 uur en na 17.00 uur een advocaat niet kan spreken met de vreemdeling. Dit maakt echter niet, dat daarom een gerechtvaardigd verzoek om uitstel is gedaan. Immers, buiten de tijd tussen 11.45 uur en 13.00 uur en vóór 17.00 uur blijft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd over om een nader gehoor en/of een voornemen door te spreken met een vreemdeling.
2.14 Eerst ter zitting is namens eiser een beroep gedaan op bepalingen van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. Verder is eerst ter zitting door eisers gemachtigde aangevoerd dat het voornemen niet in een voor eiser begrijpelijke taal zou zijn uitgereikt. De rechtbank oordeelt dat het aanvoeren van deze gronden in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eiser deze niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen. Deze gronden kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.15 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.16 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, en op 2 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.