ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ3213

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 23306 & 09 / 23303
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor Oeigoerse asielzoeker in verband met mensenrechtensituatie in China

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 juli 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Oeigoerse asielzoeker. De verzoeker had op 23 juni 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De verzoeker vreesde voor vervolging bij terugkeer naar China, vooral gezien de recente opstanden in de provincie Xinjiang, waar volgens de media veel doden en gewonden waren gevallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in zijn beleid, zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire, onvoldoende rekening had gehouden met de risico's voor Oeigoeren die terugkeren naar China. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, wat betekent dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er een beslissing op zijn beroep was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond, maar oordeelde dat de staatssecretaris de kosten van de procedure moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de beoordeling van asielaanvragen van Oeigoeren, gezien de mensenrechtensituatie in China.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09/23306 (voorlopige voorziening)
AWB 09/23303 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 juli 2009
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit, verblijvende in [locatie],
verzoeker,
gemachtigde: mr. P. Bouman, advocaat te Helmond,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Pruss, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 23 juni 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 juni 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 juni 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 28 juni 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 23 juni 2009 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 28 juni 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.3 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker stelt te behoren tot de Oeigoerse bevolkingsgroep en vanwege zijn etnische afkomst in de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten te staan. Hij stelt te worden gezocht wegens het schilderen van een politieke beeltenis op een aantal Dap muziekinstrumenten. Hem wordt om die reden een afwijkende politieke opvatting toegedicht.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Het enkele behoren tot de Oeigoerse bevolkingsgroep is onvoldoende om uit te gaan van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten van zijn land is komen te staan. Verzoeker heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd die zijn nationaliteit en reisroute kunnen bevestigen. Verzoeker heeft weliswaar zijn identiteitskaart overgelegd, doch heeft zijn eigen Chinese paspoort alsmede zijn reisdocumenten, na aankomst hier te lande, moedwillig vernietigd. Voorts heeft verzoeker wisselend verklaard over zijn vluchtgegevens. Hierdoor is op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas. Van het relaas van verzoeker gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat een Han-Chinees een politieke beeltenis op Dap muziekinstrument zou laten schilderen. Tevens wordt niet geloofwaardig geacht dat een Han-Chinees daarmee dan het risico zou lopen dat hijzelf door een dergelijke actie problemen met de autoriteiten van zijn land zou krijgen. Evenmin is geloofwaardig dat verzoeker zich de consequenties van het voldoen aan een schilderopdracht niet had gerealiseerd. Voorts is ongeloofwaardig dat verzoeker niet meer over het bezoek van de politie aan zijn huis kan vertellen en dat zijn ouders hierover niet meer met hem wilden praten. Tenslotte heeft verzoeker wisselend verklaard over het adres waar hij heeft gewoond rond de datum van zijn vertrek. Gelet hierop komt verzoeker niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op een van de gronden genoemd in artikel 29 Vw.
2.5 Verzoeker heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verzoeker kan in redelijkheid niet worden verweten dat hij geen documenten heeft overgelegd. Nu verzoeker een identiteitskaart heeft overgelegd, hoeft aan verzoekers identiteit en nationaliteit niet getwijfeld te worden. Hij heeft alle informatie met betrekking tot de reisroute verstrekt die hij had en heeft niet wisselend verklaard over de vluchtgegevens. Verzoeker heeft uit angst zijn vliegticket en paspoort vernietigd. Verweerder heeft ten onrechte de zwaardere toetsingsmaatstaf van de positieve overtuigingskracht gehanteerd. Ten onrechte wordt dan ook geen geloof gehecht aan het relaas van verzoeker. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet geloofwaardig wordt geacht dat een Han-Chinees een politieke beeltenis op een muziekinstrument zou laten schilderen. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de relatie tussen Han-Chinezen en Oeigoeren. Verweerder werpt verzoeker ten onrechte tegen dat hij niet voldoende weet over het politieonderzoek. Verzoeker heeft echter verklaard dat hem wel duidelijk was waarom de politie bij zijn ouders aan de deur was geweest. Tot slot is eiser van mening dat hij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel en voorzienbaar risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verzoeker heeft ter zitting met een beroep op artikel 83 Vw verwezen naar de actuele situatie in de provincie Xinjiang in China. Uit krantenberichten van de laatste dagen volgt dat op 5 en 6 juli 2009 de Chinese autoriteiten hard zijn opgetreden tegen Oeigoerse demonstranten in de hoofdstad Urumqi. Er vielen daarbij vele doden en gewonden. Verzoekers terugkeer levert, in het licht van deze situatie, een schending op van artikel 3 EVRM.
2.6 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat gelet op de ongeloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas, deze nieuwe feiten en omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Verzoekers Oeigoerse afkomst en herkomst uit de plaats Urumqi zijn niet in geschil.
2.8 Zoals namens verzoeker ter zitting is betoogd, is sinds twee dagen sprake van opstanden in de Chinese provincie Xinjiang waarbij volgens de berichtgeving in de Nederlandse media van de dag voor de zitting circa 140 doden en ruim achthonderd gewonden zijn gevallen.
2.9 In het besluit van verweerder van 18 augustus 2008, nr. 2008/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire (hierna: WBV 2008/22) heeft verweerder sinds het ambtsbericht van 31 mei 2006 als beleid onder meer opgenomen dat Oeigoeren van wie de autoriteiten vermoeden dat zij politiek asiel hebben aangevraagd in het buitenland of die meer dan zes maanden in het buitenland hebben verbleven, een grote kans lopen dat zij zullen worden ondervraagd wanneer zij terugkeren naar China. Nu niet is aan te geven in welke gevallen een ondervraging zal uitmonden in een arrestatie dient hier mee voorzichtig te worden omgegaan, aldus WBV 2008/22. In dit WBV heeft verweerder voorts opgenomen dat hoewel de informatie in het laatste ambtsbericht inzake China andersluidend is, de recente ontwikkelingen in China - waarbij een negatieve trend op het gebied van de mensenrechten is waar te nemen - aanleiding geven om het huidig beleid inzake Oeigoeren te handhaven om te bezien of de situatie zich op dit punt bestendigt.
2.10 Uit WBV 2008/22 volgt niet dat voor de toepasselijkheid van het beleid de beoordeling van de asielaanvragen en derhalve de geloofwaardigheid van de asielaanvragen van belang is. De voorzieningenrechter kan verweerder in zijn standpunt ter zitting dan ook niet volgen.
Niet bekend is wat thans de houding van de Chinese autoriteiten ten aanzien van uit het buitenland terugkerende Oeigoeren zal zijn. De door verweerder in WBV 2008/22 aangeraden voorzichtigheid ten aanzien van het terugsturen van Oeigoeren naar China, maakt dat de voorzieningenrechter aan verzoekers belang thans doorslaggevende betekenis toekent en de voorlopige voorziening zal toewijzen.
2.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.12 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.13 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.14 In paragraaf C12/2.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen, zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.15 De voorzieningenrechter
zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen. Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal overeenkomstig voornoemd beleid de gelegenheid worden geboden om te bezien of de toewijzing van de voorlopige voorziening aanleiding is de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
2.16 De rechtbank ziet vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten totdat op het beroep is beslist;
3.2 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen.
De rechtbank:
3.3 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.4 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening betreft, geen gewoon rechtsmiddel open.
Voor zover het de uitspraak tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, kunnen partijen hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.