ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ3159

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3096 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar wegens meerdere vormen van plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 25 juni 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een politieambtenaar die was ontslagen wegens plichtsverzuim. De verzoeker, die sinds 1978 in dienst was als inspecteur van politie, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpsbeheerder van het regionaal politiekorps, dat hem op 12 maart 2009 was meegedeeld. Dit besluit hield in dat de verzoeker met ingang van 1 april 2009 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd kreeg vanwege ernstig plichtsverzuim. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er meerdere vormen van plichtsverzuim waren, die zowel afzonderlijk als in samenhang de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigden.

De feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, omvatten onder andere het onterecht verantwoorden van uren op de dienststaat, het onbevoegd gebruik laten maken van de dienstauto door zijn vriendin, het valselijk opmaken van een werkgeversverklaring voor een hypotheek, en het niet opgeven van inkomen en/of giften aan de belastingdienst. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat de gedragingen hem niet konden worden verweten en dat de opgelegde straf niet onevenredig was. De rechter benadrukte dat integriteit binnen de politieorganisatie van groot belang is en dat de verzoeker niet leek in te zien dat zijn gedragingen als plichtsverzuim moesten worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de korpsbeheerder bevoegd was om tot ontslag over te gaan op basis van de gepleegde vormen van plichtsverzuim. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 juli 2009, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nr.: AWB 09/3096 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. [A],
ter zake van het besluit van 12 maart 2009, uitgereikt op 19 maart 2009, van de korpsbeheerder van het regionaal politiekorps [regio], verweerder, waarbij verzoeker met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire straf van ontslag wegens plichtsverzuim is opgelegd met ingang van 1 april 2009.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 april 2009, ingediend op 25 april 2009, bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 april 2009 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 25 juni 2009 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [A].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B], [C] en [D].
I OVERWEGINGEN
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Verzoeker is sinds [datum] 1978 in dienst, laatstelijk als inspecteur van politie in de functie van informatiecoördinator bij Bureau Regionale Informatie (hierna: BRI).
2.2 Begin april 2007 heeft de Rijksrecherche Regio West I (hierna: de Rijksrecherche) een strafrechtelijk onderzoek opgestart met als doel te onderzoeken of verzoeker betrokken was bij ambtelijke corruptie.
2.3 Op 24 september 2008 is een rapport uitgebracht, waarin de bevindingen van eigen feitenonderzoek van verweerder naar gedragingen van verzoeker zijn neergelegd.
2.4 Op 15 oktober 2008 heeft de Rijksrecherche een proces-verbaal uitgebracht omtrent verzoeker.
2.5 Bij brief van 10 december 2008 heeft de Chef BRI verzoeker medegedeeld dat, naar aanleiding van het proces-verbaal van de Rijksrecherche, het vermoeden bestaat dat verzoeker plichtsverzuim heeft gepleegd en dat besloten is een disciplinaire procedure te starten.
2.6 Verweerder heeft besloten om alleen het proces-verbaal van de Rijksrecherche ten grondslag te leggen aan de disciplinaire procedure.
2.7 Bij brief van 15 december 2008 heeft verweerder verzoeker zijn voornemen medegedeeld om verzoeker wegens vermeend zeer ernstig plichtsverzuim de straf van ontslag op te leggen met toepassing van artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp. Het vermoeden is gegrond op zeven gedragingen.
2.8 Verzoeker is op 25 februari 2009 gehoord door de Commissie van Advies in Disciplinaire Zaken (CADZ). Op dezelfde datum heeft de CADZ een advies uitgebracht.
2.9 Bij het bestreden besluit van 12 maart 2009 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt opgelegd met ingang van 1 april 2009. Als ernstig plichtsverzuim zijn thans zes gedragingen aangemerkt. Verweerder acht de disciplinaire straf van ontslag, gelet op de ernst van de verweten gedragingen - elk afzonderlijk en in onderlinge samenhang -, na afweging van alle belangen niet onevenredig.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gedragingen hem grotendeels niet verweten kunnen worden, met uitzondering van het feit dat hij zijn vriendin gebruik heeft laten maken van de dienstauto. Dit verwijt is onvoldoende om te kunnen komen tot een strafontslag. Het is hem onmogelijk gemaakt om zich te verdedigen tegen de beschuldigingen omdat slechts een deel van de getapte gesprekken is uitgewerkt. De verslagen van de door verzoeker aangegeven gesprekken zijn nimmer aan hem overhandigd. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Er is geen rekening gehouden met zijn belangen, zoals de lengte van zijn dienstverband en zijn functioneren. De nadelige gevolgen van het bestreden besluit zijn onevenredig tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.1 Artikel 76 van het Barp luidt als volgt:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.2 Ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan ontslag als straf worden opgelegd.
5. Naar vaste jurisprudentie hanteert de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De voorzieningenrechter verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 28 september 2000, TAR 2000/154.
6.1 Verweerder heeft de volgende gedragingen, elk afzonderlijk, als plichtsverzuim aangemerkt:
1. het op diverse data en tijdstippen uren verantwoorden op de dienststaat als ware hij in dienst, terwijl hij op dat moment niet in dienst was en/of geen werkzaamheden voor de dienst verrichtte;
2. het door zijn vriendin onbevoegd gebruikt laten maken van de dienstauto;
3. het valselijk laten opmaken van een werkgeversverklaring en deze als echt en onvervalst gebruiken bij het verkrijgen van een hypotheek;
4. het aftrekken van de gehele rente van zijn hypotheek voor de belasting, terwijl verzoeker weet dat een deel daarvan voor consumptief krediet is besteed en derhalve niet voor aftrek in aanmerking komt;
5. het niet opgeven van inkomen en/of giften van [E] aan de belasting;
6. het misbruik maken van zijn positie als politieambtenaar bij een medewerkster van de KNJV.
6.2 Ter zitting heeft verzoeker medegedeeld dat hij toezending wenst van de reeds door hem verzochte tapverslagen speciaal in verband met de hem verweten gedragingen onder 1. en 6.
Urenregistratie op de dienststaat (dienstlijst)
7.1.1 Niet in geschil is dat verzoeker op 4 december 2007, voorafgaand aan een onder diensttijd gemaakte rit naar Lelystad voor een ontmoeting met zijn broer, op de dienstlijst heeft ingevuld dat hij drie uren wilde inhalen en dat hij later dan gepland op de werkplek is teruggekeerd. Verzoeker heeft de dienstlijst vervolgens niet aangepast. Hij stelt dat hij dit is vergeten.
Evenmin is in geschil dat verzoeker met betrekking tot 7 en 8 mei 2008 op de dienstlijst heeft ingevuld dat hij op die dagen cursus had. De cursus is niet doorgegaan. Verzoeker heeft niettemin besloten om de vrijgekomen uren op de dienstlijst in te vullen als gemaakte uren omdat hij overuren als gevolg van de OLL-cursus wilde compenseren. Voorts heeft hij besloten om zijn leidinggevende hieromtrent niet in te lichten (zie het proces-verbaal van de Rijksrecherche van 18 september 2008, punt 5). Verweerder heeft verzoeker, naast het vorenstaande, verweten dat hij ook op acht andere dagen de dienstlijsten onjuist heeft ingevuld.
7.1.2 Verzoeker heeft in dit kader verwezen naar afspraken met zijn leidinggevende, [D]. De dienstlijst geeft geen 24-uursoverzicht, er kunnen alleen uren worden geschreven tussen 07.00 uur en 19.00 uur. Verzoeker stelt dat [D] hem in verband met het afweren van boetes op grond van de Arbeidstijdenwet, de OLL-cursus alsmede kwesties in het kader van de openbare orde, die niet voorzien zijn en veel inzet vergen, heeft verzocht de desbetreffende overuren niet te schrijven en deze bij gelegenheid te compenseren. Het is op de afdeling gebruikelijk dat overuren veelvuldig niet worden geschreven, maar de volgende dag worden gecompenseerd. De dienstlijst wordt dan niet aangepast, aldus verzoeker.
Ter zitting heeft [D] medegedeeld dat wel eens is gesproken over het op afwijkende wijze noteren van uren. Het is echter geen regel binnen de dienst en er zijn afspraken gemaakt bij wijze van uitzondering, aldus [D].
7.1.3 De voorzieningenrechter overweegt dat - wat er ook zij van afspraken met [D] en gebruiken binnen de dienst - verweerder, gelet op de urenregistratie op 4 december 2007,
7 mei 2008 en 8 mei 2008, niet aannemelijk heeft kunnen achten dat verzoeker op gepaste wijze zijn uren registreert. Dit te meer nu verzoeker niet heeft aangetoond welke uren precies door hem zijn gecompenseerd. Verzoeker heeft zich reeds met deze handelwijze op voornoemde data schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Het onjuist registreren op 4 december 2007 en het niet meedelen van het vervallen van twee cursusdagen heeft verweerder op goede gronden verwijtbaar geacht. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in wat uitgewerkte tapverslagen kunnen afdoen aan het voorgaande.
Indien verweerder echter hetgeen verzoeker is tegengeworpen ter zake van de urenregistratie op de andere dagen wenst te handhaven, dan geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging inzicht te geven in hetgeen is besproken in de desbetreffende telefoongesprekken en daartoe de Rijksrecherche te verzoeken om uitgewerkte tapverslagen te overleggen, met name van gesprekken tussen [D] en verzoeker hierover.
Dienstauto
7.2.1 Verweerder heeft verzoeker verweten dat hij zijn vriendin op 20 juni 2008 van 08.15 uur tot laat in de avond gebruik heeft laten maken van de hem, in het kader van piketdienst, ter beschikking staande dienstauto voor privé-doeleinden.
De voorzieningenrechter overweegt dat het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2008 met de bijbehorende tapverslagen blijkt dat verzoeker zijn vriendin op 19 juni 2008 desgevraagd per sms-bericht het kenteken van de dienstauto heeft doorgegeven omdat zijn vriendin die gegevens op 20 juni 2008 nodig had om ergens binnen te kunnen komen. Op 20 juni 2008 heeft de verbalisant waargenomen dat de vriendin van verzoeker de dienstauto heeft gebruikt. Uit het proces-verbaal van verhoor op 8 juli 2008 blijkt dat verzoeker heeft verklaard dat als regel geldt dat degene die piket heeft de dienstauto mag gebruiken en dat dit ook geldt voor privé-ritten, mits sprake is van korte ritten in de buurt waarbij je binnen een uur beschikbaar bent op het bureau. Verzoeker heeft voorts verklaard dat het niet zo slim is geweest dat hij de dienstauto aan zijn vriendin heeft meegegeven. Hij kan zich niet meer herinneren waarom hij deze keuze zo heeft gemaakt. Hij heeft geen toestemming gevraagd en gekregen van zijn leidinggevende, aldus verzoeker. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de inhoud van het proces-verbaal en de bijbehorende tapverslagen hier niet te volgen. In het bezwaarschrift van 22 april 2009 erkent verzoeker ten slotte expliciet dat hij zijn vriendin onbevoegd gebruik heeft laten maken van de dienstauto. Gelet op het vorenstaande volgt de voorzieningenrechter de thans ter zitting door verzoeker naar voren gebrachte stelling dat hij nooit heeft erkend dat het niet is toegestaan om zijn vriendin in de dienstauto te laten rijden niet.
7.2.2 Verweerder heeft deze gedraging terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend. Dit klemt te meer nu verzoeker op de hoogte was van de geldende regels en het gebruik van de auto door zijn vriendin op 20 juni 2008, gelet op de sms-berichten tussen verzoeker en zijn vriendin op 19 juni 2008, is gepland.
Werkgeversverklaring
7.3.1 Op 6 juni 2000 is door [G] BV een werkgeversverklaring opgemaakt ten behoeve van een hypothecaire lening. Uit deze werkgeversverklaring blijkt dat verzoeker per 1 januari 2000 is aangesteld in vast dienstverband als adviseur. Voorts is in een ongedateerde brief door [H] Assurantiën met betrekking tot de werkgeversverklaring aan de [bank] medegedeeld dat verzoeker maandelijks een vast bedrag ad fl. 600,-- ontvangt voor advieswerkzaamheden.
7.3.2 Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor op 12 augustus 2008 blijkt dat [E], directeur van [G] BV, heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren of verzoeker met hem heeft gesproken over het feit dat hij een werkgeversverklaring nodig had om zijn hypotheek rond te krijgen. Het zou kunnen, maar het is echt te lang geleden om daar iets zekers over te kunnen zeggen, aldus [E].
In de bij de schriftelijke verantwoording van verzoeker van 21 januari 2009 gevoegde nadere en ongedateerde verklaring heeft [E] zeer verklaard over de reden waarom de werkgeversverklaring is opgesteld. Uit het proces-verbaal van verhoor van verzoeker op 9 september 2008 blijkt dat verzoeker heeft verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht voor [E], dat hij voor de werkzaamheden geen geld heeft ontvangen en dat zijn onkosten werden vergoed. Omdat hij voor de hypotheek geld te kort kwam, heeft hij [E] gevraagd hem daarbij te helpen. [E] vond dit geen probleem, waarna de werkgeversverklaring is afgegeven. Er is nadien geen geld betaald omdat hij na het opstellen van de werkgeversverklaring geen werkzaamheden voor [E] meer heeft verricht. Verzoeker heeft geen aanleiding gezien de werkgeversverklaring bij de [bank] te herroepen omdat er inmiddels voldoende financiële middelen waren om de hypotheek te kunnen betalen.
De voorzieningenrechter acht het opmerkelijk dat [E] aanvankelijk tijdens verhoor bij de Rijksrecherche heeft verklaard dat hij onbekend was met de werkgeversverklaring en dat hij zich niet kon herinneren hoe deze tot stand is gekomen en dat hij nadien zeer gedetailleerd heeft verklaard hoe de gang van zaken is geweest. De voorzieningenrechter is op grond hiervan van oordeel dat zeer grote twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [E] op zijn plaats is. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de werkgeversverklaring alleen is opgesteld ten behoeve van de hypotheekaanvraag van verzoeker, zonder dat sprake was van een bestaand vast dienstverband. Verzoeker heeft gesteld dat hij de werkgeversverklaring niet nodig heeft gehad. Niet in geschil is dat verzoeker de werkgeversverklaring desondanks als echt en onvervalst heeft gebruikt om een hypotheek te verkrijgen voor de aankoop van zijn woning. Hij heeft bovendien geen aanleiding gezien om de hypotheekverstrekker mede te delen dat deze werkgeversverklaring diende te worden ingetrokken. Dat verzoeker de gang van zaken rondom de werkgevers-verklaring thans nog probeert te rechtvaardigen, getuigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van het bij zijn functie passende normbesef.
7.3.3 Verweerder heeft deze gedraging terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
Aftrek gehele rente van hypotheek van de belasting
7.4.1 Niet in geschil is dat in 2006 de lopende hypotheken van verzoeker, waaronder een tweede hypotheek voor consumptieve doeleinden, zijn omgezet in één hypotheek. Evenmin is in geschil dat de volledige rente van de hypotheek is afgetrokken bij de belastingaangifte over 2006 en 2007 en dat beide belastingaangiften zijn verzorgd door zijn belastingadviseur, [I].
7.4.2 Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn belastingaangifte nooit checkte. In bezwaar heeft hij aangevoerd dat hij de fout in de belastingaangifte pas heeft gezien nadat zijn belastingadviseur de aangifte digitaal had verzonden naar de belastingdienst. Thans ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij eerst bij de voorlopige aanslag heeft bemerkt dat hij, gelet op hetgeen hij reeds heeft ontvangen via de voorlopige teruggave, teveel zou terugkrijgen van de belastingdienst. Verzoeker stelt dat hij direct daarna contact heeft opgenomen met het kantoor van zijn belastingadviseur om dit mede te delen en dat hij zijn belastingadviseur er nadien, tijdens een feestje, nogmaals over heeft gesproken.
De voorzieningenrechter overweegt dat, wat er ook zij van zijn wisselende verklaringen, verzoeker verantwoordelijk is voor zijn belastingaangifte, ook als deze door een ander wordt verzorgd. Verzoeker heeft nadat hij heeft ontdekt dat hij teveel zou terugkrijgen van de belastingdienst alleen een melding gedaan aan het kantoor van zijn belastingadviseur en niet direct actie ondernomen of laten ondernemen richting de belastingdienst. Bovendien heeft hij het, in de wetenschap dat de aangifte over 2006 onjuist is geweest, er op laten aankomen dat ook bij de belastingaangifte over 2007 volledige renteaftrek van de hypotheek heeft plaatsgevonden.
7.4.3 Verweerder heeft deze gedraging terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
Geen opgave van inkomen en/of giften van [E] aan de belastingdienst
7.5.1 Niet in geschil is dat aan verzoeker, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2008, diverse malen bedragen zijn overgemaakt door [E]. Met name gaat het om de volgende bedragen: € 4.000,-- op 21 maart 2003, € 5.600,-- op 25 november 2003, € 3.000,-- op 7 mei 2004, € 4.500,-- op 2 maart 2005 en € 5.500,-- op 11 april 2005.
7.5.2 Verzoeker heeft ter zake van deze betalingen verklaard dat het voornamelijk ging om onkostenvergoedingen dan wel het terugbetalen van onderhandse leningen.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet op deugdelijke wijze heeft onderbouwd waarom voornoemde bedragen aan hem zijn betaald door [E], hetgeen gelet op de grootte van de bedragen wel van hem verwacht mocht worden. Uit het proces-verbaal van verhoor van verzoeker op 9 juli 2008 blijkt bovendien dat verzoeker ter zake van de door hem op 2 maart 2005 en 11 april 2005 ontvangen bedragen expliciet heeft verklaard dat hij zich jarenlang voor [E] bij wijze van vriendendienst heeft bemoeid met de aankoop van een perceel grond. Uiteindelijk heeft hij van [E] hetzelfde bedrag ontvangen als hetgeen de advocaat van [E] heeft ontvangen, namelijk € 10.000,--. Verzoeker heeft verklaard dat hij nimmer om dit bedrag heeft gevraagd. [E] vond echter dat hij dit bedrag had verdiend, aldus verzoeker. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de inhoud van voornoemd proces-verbaal hier niet te volgen. Gelet op het vorenstaande volgt de voorzieningenrechter niet de thans ter zitting door verzoeker ingenomen stelling dat de vermelding in het verweerschrift dat verzoeker eenzelfde bedrag heeft ontvangen als de advocaat van [E] op insinuaties berust.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoeker inkomen en/of giften ontving van [E]. Niet in geschil is dat verzoeker hiervan geen opgave heeft gedaan aan de belastingdienst.
7.5.3 Verweerder heeft deze gedraging terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
Misbruik van zijn positie als politieambtenaar bij een medewerkster van de KNJV
7.6.1 Niet in geschil is dat verzoeker op 27 juni 2008 om 9.00 uur is gebeld door een collega omdat zij een op die dag geplande afspraak, die verzoeker samen met [J] had in verband met verlenging van de jachtakte van [J], wilde verzetten. Evenmin is in geschil dat verzoeker op 27 juni 2008 om 09.12 uur heeft gebeld met een medewerkster van de KNJV.
7.6.2 Uit de samenvatting van de Rijksrecherche ter zake van voornoemde telefoongesprekken blijkt het volgende. Tijdens het eerste telefoongesprek is de afspraak voor verlenging van de jachtakte is verzet. Tijdens het tweede telefoongesprek heeft verzoeker namens [J] gemeld dat diens verzekeringsbewijs van dat jaar is zoekgeraakt, waarop de medewerkster van de KNJV heeft medegedeeld dat zij de volgende dag een nieuwe verzekeringsverklaring zal verzenden. Verzoeker heeft daarop gevraagd dit te verzenden per faxbericht naar het door hem opgegeven faxnummer en het faxbericht te voorzien van een voorblad omdat het faxnummer van het politiebureau is waar hij werkzaam is. Nadat de medewerkster heeft medegedeeld dat het faxbericht in de namiddag zal worden verzonden, heeft verzoeker medegedeeld dat [J] die dag om 10.00 uur een afspraak heeft voor verlenging van zijn jachtakte en dat hij het verzekeringsbewijs daarvoor nodig heeft. Verzoeker heeft desgevraagd medegedeeld in welke functie hij werkzaam is bij de politie. De medewerkster heeft medegedeeld dat zij in dat geval de situatie begrijpt en dat gaat zorgen dat de fax er direct aankomt.
Verzoeker heeft bevestigd dat hij zijn functie tijdens het telefoongesprek heeft genoemd, maar meent dat hem dit niet kan worden tegengeworpen omdat de medewerkster van de KNJV hem niet heeft laten uitspreken.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in wat uitgewerkte tapverslagen kunnen afdoen aan hetgeen is vermeld in de samenvatting. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker tijdens het privé-telefoongesprek met de medewerkster van de KNJV door het noemen van zijn functie en de wijze waarop het telefoongesprek is gevoerd de schijn heeft gewekt dat hij belde uit hoofde van zijn positie bij de politie en niet als privépersoon. De medewerkster van de KNJV heeft hiernaar gehandeld. Hiermee heeft hij misbruik gemaakt van zijn positie.
7.6.3 Verweerder heeft deze gedraging terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
8. Gelet op de zes gepleegde vormen van plichtsverzuim, elk afzonderlijk en in samenhang, was verweerder bevoegd om op grond van artikel 77, aanhef en onder j, van het Barp tot ontslag over te gaan.
9. De voorzieningenrechter acht de straf van ongevraagd ontslag niet onevenredig. Zij overweegt daaromtrent dat er sprake is van diverse vormen van plichtsverzuim ondanks het feit dat integriteit zwaar weegt binnen de politieorganisatie. Voorts weegt mee dat verzoeker ook thans nog niet lijkt in te zien dat de onderwerpelijke gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim.
10. Gezien het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening te treffen. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. E.S.G. Jongeneel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.