RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/11383 en 08/11382
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser], eiser,
geboren op [geboortedatum],
[eiseres], eiseres,
geboren op [geboortedatum],
beiden van Mongolische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, advocaat te
Utrecht;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. I. Tienstra,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Bij brief van 9 januari 2008 is aan eisers medegedeeld dat zij niet in aanmerking komen voor een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling).
Bij brieven van 15 januari 2008 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft deze bezwaren bij onderscheiden besluiten van 28 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 31 maart 2008 hebben eisers hiertegen beroep ingesteld.
Bij brief van 9 februari 2009 heeft verweerder de besluiten van 28 maart 2008 ingetrokken en tevens de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 9 februari 2009.
Eisers hebben de gronden van de beroepen aangevuld bij brief van 24 maart 2009. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde; eiser heeft zich doen vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eisers niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan op grond van de Regeling.
2.2 Voor zover thans van belang heeft verweerder in de onderscheiden bestreden besluiten overwogen dat eisers geen aanbod is gedaan nu sprake is van een contra-indicatie voor verlening. Deze contra-indicatie bestaat eruit dat eisers bij herhaling zijn veroordeeld voor een misdrijf. Zij zijn elk veroordeeld tot gevangenisstraffen waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel meer dan een maand bedraagt. Verweerder stelt dat gelet op de formulering van paragraaf 5.3.1 WBV 2007/11 (waarin de Regeling is neergelegd) geen ruimte is voor een belangenafweging.
Hetgeen door eisers is aangevoerd met betrekking tot artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft voor verweerder geen aanleiding gegeven om in afwijking van het gevoerde beleid alsnog een aanbod te doen op grond van WBV 2007/11. Verweerder heeft daartoe overwogen dat het bepaalde in artikel 4:84 Awb enkel ziet op de situatie dat een persoon vanwege een bijzondere omstandigheid niet voldoet aan een voorwaarde als genoemd in WBV 2007/11. Hiervan is in dezen geen sprake nu de door eisers aangevoerde omstandigheden niet de redenen zijn waarom zij niet aan de eerder genoemde voorwaarden voldoen.
Op grond van artikel 7:3, onder b, Awb is afgezien van het horen van eisers.
Ten slotte heeft verweerder overwogen dat indien eisers verblijf bij hun in Nederland verblijvende zoon beogen, zij daartoe een aanvraag kunnen indienen conform de gewenste beperking.
2.3 Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen en hebben hiertegen een gemotiveerd beroepschrift ingediend.
2.4 Eisers betogen dat verweerder artikel 4:84 Awb te beperkt uitlegt. Zij stellen zich op het standpunt dat sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 Awb op grond waarvan verweerder in weerwil van WBV 2007/11 een aanbod zou kunnen doen. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat voornoemd artikel enkel ziet op de situatie dat een vreemdeling vanwege een bijzondere omstandigheid niet voldoet aan één van de voorwaarden als genoemd in WBV 2007/11.
De bijzondere omstandigheden van eisers bestaan eruit dat zij reeds lange tijd in Nederland verblijven, nog steeds rechtmatig verblijf hebben vanwege een andere verblijfsrechtelijke procedure en dat aan hun zoon op grond van WBV 2007/11 een verblijfsvergunning is verleend. Voorts staat eiser reeds lange tijd onder medische behandeling wegens zware psychiatrische problematiek, heeft hij een band opgebouwd met zijn behandelend artsen en is hij momenteel opgenomen bij de GGZ Beilen. Eisers stellen dat deze omstandigheden samenhangen met het langdurige onzekere verblijf in Nederland in welke periode zij banden met Nederland hebben opgebouwd. Verweerder had deze omstandigheden dan ook dienen af te wegen in het licht van artikel 4:84 Awb.
2.5 Verweerder heeft in de bestreden besluiten en ter zitting gesteld dat het bepaalde in artikel 4:84 Awb enkel ziet op de situatie dat een vreemdeling vanwege een bijzondere omstandigheid niet voldoet aan (één) van de voorwaarden als genoemd in het WBV 2007/11. Hiervan is geen sprake nu de door eisers aangevoerde omstandigheden niet de reden zijn waarom eisers niet aan de in de WBV 2007/11 genoemde voorwaarden voldoen. Immers, er is sprake van een contra-indicatie voor verlening nu eisers bij herhaling zijn veroordeeld voor een misdrijf waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel meer dan een maand bedraagt. De lange verblijfsperiode van eisers is in het beleid verdisconteerd en is reeds daarom geen bijzondere omstandigheid.
2.6 De rechtbank overweegt het volgende.
2.7 Artikel 4:84 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden kan slechts sprake zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in het beleid zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van de beleidsregel zou leiden tot een uitkomst die niet geacht wordt te kunnen zijn beoogd door de wetgever. In het licht van dit uitgangspunt heeft verweerder kunnen stellen dat het lange verblijf van eisers hier ten lande geen bijzondere omstandigheid is, nu lang verblijf een van de elementen is die ten grondslag liggen aan WBV 2007/11. De rechtbank volgt echter niet de redenering van verweerder dat, nu reeds sprake is van een bijzondere regeling, artikel 4:84 Awb opgevat dient te worden zoals door verweerder weergegeven onder rechtsoverweging 2.5. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een te beperkte weergave van artikel 4:84 Awb, die niet volgt uit de tekst van dit artikel. Verweerder dient immers alle bijzondere omstandigheden bij de beoordeling van artikel 4:84 Awb te betrekken, voor zover deze niet reeds zijn verdisconteerd in het beleid, en niet slechts die bijzondere omstandigheden die zien op de reden van het niet doen van een aanbod. Dat in eisers geval volgens WBV 2007/11 sprake is van een contra-indicatie doet daar niet aan af. Verweerder heeft dan ook niet zonder meer voorbij kunnen gaan aan de door eisers aangedragen bijzondere omstandigheden en derhalve de besluiten onvoldoende gemotiveerd.
2.8 Voorts doen eisers een beroep op artikel 8 (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan hun (minderjarige) zoon is op grond van WBV 2007/11 een verblijfsvergunning verleend en zij moeten hun gezinsleven met hun zoon in Nederland kunnen uitoefenen.
2.9 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat indien eisers zich wensen te beroepen op artikel 8 EVRM dat zij dan een daartoe strekkende (reguliere) aanvraag kunnen indienen.
2.10 De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte artikel 8 EVRM niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Nu de (minderjarige) zoon van eisers in Nederland een verblijfsvergunning heeft, had getoetst dienen te worden of sprake was van gezinsleven en of het achterwege laten van een aanbod op grond van WBV 2007/11 resulteerde in een inmenging, dan wel dat deze inmenging gerechtvaardigd was. Verweerder heeft de besluiten gelet op het voorgaande dan ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
2.11 Voorts betogen eisers dat verweerder niet van het horen heeft kunnen afzien. Zij verwijzen daarbij naar de omstandigheden die zij hebben aangevoerd in het kader van hun beroep op artikel 4:84 Awb. Voorts wijzen zij op het lange tijdsverloop tussen het eerste, ingetrokken, besluit en het bestreden besluit .
2.12 Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.7 en 2.10 heeft verweerder niet kunnen stellen dat thans sprake is van kennelijk ongegronde bezwaren. Verweerder had eisers dan ook dienen te horen, alvorens te beslissen op hun bezwaarschriften, waarbij de rechtbank overweegt dat op grond van bestendige jurisprudentie het horen een essentieel onderdeel uitmaakt van de bezwaarprocedure.
2.13 Gelet op al het vorenstaande zijn de bestreden besluiten in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontberen deze een draagkrachtige motivering. De beroepen worden gegrond verklaard en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
2.14 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 9 februari 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de bezwaren dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 145,= aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. van der Maden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. ten Kate als griffier, op 17 juli 2009.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.