Nevenzittingsplaats Haarlem
Parketnummer: 09/748802-08
Uitspraakdatum: 13 juli 2009
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8, 10, 18, 19 en 24 juni 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende te [adres].
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
A.
hij op of omstreeks 12 januari 2006 te Podgorica, althans in Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een of meer (vuur)wapen(s) acht, althans een of meer kogel(s) afgevuurd op en/of naar en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
NN op of omstreeks 12 januari 2006 te Podgorica, althans in Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben NN en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een of meer (vuur)wapen(s) acht, althans een of meer kogel(s) afgevuurd op en/of naar en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden,
welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus 2005 tot en met 12 januari 2006 te Amsterdam en/of
Den Haag en/of/althans (elders) in Nederland en/of Servië en/of Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door gift(en) en/of belofte(n) en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- naspeuringen verricht en/of laten verrichten naar en/of inlichtingen ingewonnen en/of laten inwinnen over de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of
- de verblijfplaats van [slachtoffer] doorgegeven en/of laten doorgeven aan een of meer
perso(o)n(en) en/of
- een geldbedrag beloofd /toegezegd voor het (laten) vermoorden van die [slachtoffer];
NN op of omstreeks 12 januari 2006 te Podgorica, althans in Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben NN en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een of meer (vuur)wapen(s) acht, althans een of meer kogel(s) afgevuurd op en/of naar en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] zodanige verwondingen heeft opgelopen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus 2005 tot en met 12 januari 2006 te Amsterdam en/of Den Haag en/of/althans (elders) in Nederland en/of Servië en/of Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, en aldus aan het door NN gepleegde misdrijf medeplichtig is geweest,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- naspeuringen verricht en/of laten verrichten naar en/of inlichtingen ingewonnen en/of laten inwinnen over de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of
- de verblijfplaats van [slachtoffer] doorgegeven en/of laten doorgeven aan een of meer
perso(o)n(en);
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus 2005 tot en met 12 januari 2006 te Amsterdam en/of Den Haag en/of/althans (elders) in Nederland en/of Servië en/of Montenegro, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer], althans een met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk geld kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
of
hij op een of meertijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2005 tot en met
12 januari 2006 te Den Haag en/of/althans (elders) in Nederland en/of Servie en/of
Montenegro, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) door gift(en) en/of belofte(n) en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen (telkens) opzettelijk NN en/of een of meer anderen uit te lokken tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer],
- naspeuringen heeft verricht en/of laten verrichten naar en/of inlichtingen heeft ingewonnen en/of laten inwinnen over de verblijfplaats van [slachtoffer] en/of
- de verblijfplaats van [slachtoffer] heeft doorgegeven en/of laten doorgeven aan een of meer perso(o)n(en) en/of
- een geldbedrag heeft beloofd / toegezegd voor het (laten) vermoorden van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit A, primair, en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
[slachtoffer] was sinds 27 mei 2003 in Nederland gedetineerd in verband met overtreding van de Opiumwet. Hij is op 29 augustus 2005 geschorst uit detentie. [slachtoffer] is vanuit het huis van bewaring te Zwaag naar Brussel gegaan en is vervolgens in een geleende Audi naar Montenegro gereden. Op 12 januari 2006, rond half 9 ’s avonds, is [slachtoffer] geliquideerd in Podgorica, de hoofdstad van Montenegro. De schutter of schutters zijn, voor zover bekend, tot op heden nog niet geïdentificeerd.
Aan verdachte is ten laste gelegd (onder A) dat hij betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer] op 12 januari 2006. De mogelijke betrokkenheid van verdachte is ten laste gelegd in de vorm van primair medeplegen, subsidiair uitlokking, meer subsidiair medeplichtigheid en meest subsidiair de voorbereiding van de moord op [slachtoffer] op 12 januari 2006. Alternatief is aan verdachte ten laste gelegd (onder B) poging tot uitlokking van moord op [slachtoffer]. Deze variant gaat uit van het scenario dat verdachte handelingen heeft verricht die waren gericht op het (laten) vermoorden van [slachtoffer], maar dat anderen [slachtoffer] hebben geliquideerd voordat verdachte en zijn mededader(s) hun voornemen hadden kunnen effectueren.
4.2 Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit A, primair: het medeplegen van de moord op [slachtoffer] op 12 januari 2006 te Podgorica. Ter onderbouwing heeft het openbaar ministerie in essentie - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De liquidatie van [slachtoffer] dient te worden geplaatst tegen de algemene achtergrond van een al jarenlang bestaand conflict in het criminele milieu, tussen aan de ene kant de groep waartoe [betrokkene 1] en verdachte (alsmede medeverdachte [medeverdachte]) behoorden en aan de andere kant de groep van [naam], waar [slachtoffer] deel van uitmaakte. Dit conflict zou hebben geleid tot diverse liquidaties danwel pogingen daartoe. De moord op [slachtoffer] heeft in dit kader plaatsgevonden: de liquidatie is gepleegd door de groep waar verdachte en [betrokkene 1] toe behoorden, aldus het openbaar ministerie.
Dat verdachte betrokken was bij de liquidatie van [slachtoffer] baseert het openbaar ministerie in de kern op een bewijsconstructie die, zo begrijpt de rechtbank, bestaat uit de volgende onderdelen.
1. Uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 2] op 21 september 2005, een kleine maand na de vrijlating van [slachtoffer], wordt gesproken over ‘de zigeuner’ die vrij is gekomen en die nu ‘beneden’ zou zijn. Volgens het openbaar ministerie wordt hier gedoeld op [slachtoffer]. De dag daarna, op 22 september 2005, heeft verdachte een ontmoeting met [betrokkene 1]. Observanten hebben waargenomen dat zij met elkaar spreken in café ‘De Omval’ in Amsterdam. Op 30 september 2005 komt [betrokkene 2] vanuit Spanje naar Nederland en heeft een ontmoeting met [betrokkene 1] en verdachte. Gezien wordt dat zij het restaurant van verdachte in Den Haag binnengaan. In een afgeluisterd gesprek in de auto van verdachte, in de vroege ochtend van 1 oktober 2005, kort nadat verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het restaurant hebben verlaten, spreekt [betrokkene 2] over het feit dat ‘hij die gevlucht is met de Audi’ nu excuses wil aanbieden, waarop verdachte antwoordt: “het is passé, dat zijn trukjes, excuses aanbieden, dat hij je dan wat flikt’. Het openbaar ministerie stelt dat dit gesprek gaat over [slachtoffer], aangezien deze met een Audi vanuit Brussel naar Montenegro is gereden. De rechtbank begrijpt dat dit onderdeel van de bewijsconstructie zo moet worden begrepen dat, nadat [betrokkene 2] en verdachte op 21 september 2005 hebben besproken dat [slachtoffer] is vrij gekomen, er op 22 september een ontmoeting plaatsvindt tussen verdachte en [betrokkene 1] en vervolgens op 30 september 2005 tussen verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] teneinde (onder andere) over [slachtoffer] te spreken.
2. Uit diverse telefoongesprekken valt op te maken dat verdachte zich in de periode na de vrijlating van [slachtoffer] grote zorgen maakte over zijn (en [betrokkene 1]) veiligheid. Verdachte klaagt dat hij zijn huis niet uit kan en niet naar zijn zaak kan gaan omdat er mensen voor zijn restaurant staan die hem willen vermoorden. De rechtbank begrijpt dat het openbaar ministerie hiermee bedoelt te stellen dat dit aangeeft dat verdachte, na de vrijlating van [slachtoffer], zich door hem bedreigd voelde en dus een concreet motief had om [slachtoffer] uit de weg te willen ruimen.
3. Uit diverse afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [betrokkene 2] in de periode tussen eind november 2005 en begin januari 2006 komt naar voren komt dat [betrokkene 2] ergens is ‘om te kijken voor de wintervoorraad’, en dat hij meer in het bijzonder zoekt naar ‘de zwarte kool’. Het openbaar ministerie stelt dat met ‘zwarte kool’ op versluierde wijze [slachtoffer] wordt aangeduid en dat [betrokkene 2] in de bedoelde gesprekken aan verdachte verslag doet van de zoektocht naar [slachtoffer].
4. In de vroege ochtend van 13 januari 2006 (om 0.51 uur), een paar uur na de liquidatie van [slachtoffer], vindt een opvallend telefoongesprek plaats: [betrokkene 2] belt naar verdachte en zegt dat verdachte ‘kan gaan douchen’ en dat hij ‘die rode shampoo moet gaan kopen’. Het openbaar ministerie stelt dat [betrokkene 2] in dit nachtelijke telefoongesprek op versluierde wijze aan verdachte meldt dat [slachtoffer] is geliquideerd.
5. [betrokkene 2] komt een paar dagen na de liquidatie van [slachtoffer], te weten op 16 januari 2006, naar Nederland en heeft contact met verdachte en [betrokkene 1]. Vervolgens wordt [betrokkene 2] op 19 januari 2006 bij zijn uitreis uit Nederland, in de Thalys naar Parijs, aangehouden en blijkt in het bezit te zijn van een bedrag van bijna € 75.000,- in contanten. De rechtbank begrijpt dat het openbaar ministerie bedoelt te stellen dat dit geld een (vermoedelijk door [betrokkene 1] danwel verdachte betaalde) beloning zou zijn voor diensten die hij heeft verricht ten behoeve van de liquidatie van [slachtoffer].
4.3 Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend op enige wijze betrokken te zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer] op 12 januari 2006 danwel handelingen te hebben verricht met als doel [slachtoffer] te (laten) liquideren. Op meer specifieke vragen heeft verdachte zich, tijdens de verhoren en ter zitting, beroepen op zijn zwijgrecht.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde varianten. Hij heeft daartoe in het algemeen - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat aan de hiervoor door het openbaar ministerie aangehaalde onderdelen van de bewijsconstructie niet de interpretatie dient te worden toegekend die het openbaar ministerie daaraan hecht.
Voor wat betreft de gesprekken over ‘wintervoorraad’ en ‘zwarte kool’ in het bijzonder heeft de raadsman het volgende gesteld. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze gesprekken over verdovende middelen gaan. Deze interpretatie zou niet alleen beter aansluiten bij de inhoud van de door het openbaar ministerie aangehaalde gesprekken, maar zou tevens beter passen bij verschillende gesprekken uit de periode vóórdat [slachtoffer] vrij kwam uit detentie. Daarnaast zou deze uitleg overeenkomen met het gegeven dat [betrokkene 2] een grote drugshandelaar zou zijn en dat verdachte in het verleden al eens heeft verklaard dat hij zich wel eens met de drugshandel heeft ingelaten. Dat verdachte thans niet over de bedoelde gesprekken wenst te verklaren, kan bezwaarlijk tegen hem worden gebruikt, aldus de raadsman.
4.4 Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de hiervoor (onder 4.2) weergegeven onderdelen van de door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijsconstructie overweegt de rechtbank het volgende.
1. Naar het oordeel van de rechtbank is niet onaannemelijk dat in de afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en [betrokkene 2] d.d. 21 september en 1 oktober 2005 met ‘de zigeuner die is vrij gekomen’ respectievelijk ‘hij die gevlucht is met de Audi’ [slachtoffer] wordt aangeduid. Dit zou inhouden dat [slachtoffer] onderwerp van gesprek is geweest. Uit de opmerking van verdachte in het gesprek van 1 oktober 2005 dat het stadium het aanbieden van excuses door ‘hij die gevlucht is met de Audi’ ([slachtoffer]) gepasseerd is, dat dat trukjes zijn en dat hij je dan wat flikt, kan opgemaakt worden dat de verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] op dat moment niet vriendschappelijk is. Uit de inhoud en de loop van voornoemde gesprekken blijkt evenwel niet dat het onderwerp ‘[slachtoffer]’ een prominente plaats in de conversatie inneemt. De twee hiervoor genoemde gesprekken bevatten, op zichzelf beschouwd, evenmin direct of indirect aanwijzingen dat verdachte en/of anderen plannen hadden om [slachtoffer] te zoeken en/of hem te vermoorden. Voor wat betreft de geobserveerde ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 1] op 22 september 2005 in café ‘ De Omval’ te Amsterdam en die tussen verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 30 september 2005 in het restaurant van verdachte in Den Haag dient opgemerkt te worden dat niet bekend is wat tijdens die ontmoetingen is besproken. Daarnaast is van belang dat dergelijke ontmoetingen niet alleen in de periode na de vrijlating van [slachtoffer] (29 augustus 2005) hebben plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bijvoorbeeld ook op 16 december 2004 *1 en op 3 februari 2005 *2 in elkaars gezelschap verkeerden.
2. Voor wat betreft het gegeven dat verdachte, in de periode na de vrijlating van [slachtoffer], zich kennelijk zorgen maakte om zijn veiligheid en in verband daarmee niet naar zijn restaurant durfde te gaan, is het volgende van belang. Uit de gesprekken waaruit dit zou blijken, valt niet af te leiden dat de dreiging van [slachtoffer] afkomstig is. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte zich ook in de periode vóór de vrijlating van [slachtoffer] al ernstig zorgen maakte om zijn leven. In een afgeluisterd gesprek d.d. 11 februari 2005 zegt verdachte bijvoorbeeld tegen zijn gesprekspartner dat ze misschien bezig zijn om hem in de val te lokken en dat de man hem twee keer heeft opgewacht om hem te vermoorden *3, en in een gesprek van 28 april 2005 vertelt verdachte tegen [betrokkene 2] over de overname van het restaurant en zegt dat niemand moet weten wat hij doet, want als ze weten waar hij is, dan krijgt hij een bom voor zijn deur. *4 Het voorgaande houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat uit het gegeven dat verdachte zich in de periode na de vrijlating van [slachtoffer] bedreigd voelde, op zich beschouwd, niet zonder meer kan worden afgeleid dat die dreiging van [slachtoffer] afkomstig zou zijn.
3. De cruciale schakel ter onderbouwing van de stelling van het openbaar ministerie dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij plannen om [slachtoffer] te liquideren, is een aantal telefoongesprekken tussen verdachte en [betrokkene 2] over ‘wintervoorraad’ en ‘zwarte kool’ in de periode van eind oktober 2005 tot begin januari 2006. *5 De rechtbank is, met het openbaar ministerie, van oordeel dat in deze gesprekken blijkbaar op versluierde wijze wordt gesproken. De rechtbank ziet evenwel, anders dan het openbaar ministerie, geen solide steun voor de stelling dat op verhulde wijze zou worden gesproken over een zoektocht naar [slachtoffer]. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet onaannemelijk is dat deze gesprekken betrekking hebben op de beschikbaarheid en het kopen van verdovende middelen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat ook in gesprekken vóór de vrijlating van [slachtoffer] tussen verdachte en [betrokkene 2] al wordt gesproken over ‘wintervoorraad’ en andere etenswaren die verstuurd of gekocht moeten worden en over het feit dat [betrokkene 2] op reis gaat om ‘dat’ te kopen en ‘wat eten’ mee daarnaartoe zal nemen. *6 Er zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat met de term ‘zwarte kool’ iets anders wordt bedoeld dan wat in de eerdere gesprekken, vóór de vrijlating van [slachtoffer], op versluierde wijze met ‘wintervoorraad’ en de verschillende soorten etenswaren werd aangeduid. De stelling van de raadsman dat er sterke aanwijzingen zijn dat de gesprekken waarin gesproken wordt over ‘zwarte kool’ waarschijnlijk over drugs gaan, kan derhalve niet als een hoogst onwaarschijnlijke optie terzijde worden geschoven.
4. Met betrekking tot het telefoongesprek, een paar uur na de liquidatie van [slachtoffer], waarin [betrokkene 2] verdachte meedeelt dat hij kan gaan douchen en dat hij rode shampoo moet gaan kopen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat dit nachtelijke gesprek, in zijn geheel gelezen, uiterst merkwaardig is. Verdachte heeft over dit gesprek niets willen verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank is niet onaannemelijk dat [betrokkene 2] in dit gesprek op versluierde wijze een boodschap overbrengt en dat deze boodschap een mededeling over de liquidatie danwel een waarschuwing naar aanleiding van de liquidatie [slachtoffer] inhoudt. De rechtbank overweegt evenwel dat, ook als dit telefoongesprek een melding van dood [slachtoffer] danwel een waarschuwing naar aanleiding van diens liquidatie zou inhouden, daarmee op zich genomen nog niet vaststaat dat sprake is van enige strafbare betrokkenheid van verdachte bij deze liquidatie.
5. Voor wat betreft het geldbedrag van bijna 75.000 euro in contanten dat [betrokkene 2] bij zich had op 19 januari 2006 bij zijn uitreis uit Nederland, waar hij kort daarvoor verdachte en [betrokkene 1] had ontmoet, overweegt de rechtbank het volgende. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij dit geld al bij zich had toen hij op 16 januari 2006 Nederland inreisde, dat dit geld afkomstig is van de Spaanse onroerend goed onderneming waar hij bij betrokken is en dat hij dit geld had meegenomen vanuit Spanje om in Frankrijk een auto aan te schaffen. Hoewel de onderbouwing van de stelling van [betrokkene 2] niet waterdicht is en er mogelijk vraagtekens geplaatst kunnen worden bij dit geldbedrag, staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat hier sprake is van een (door [betrokkene 1] danwel verdachte betaalde) beloning voor de moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft hierbij onder andere in aanmerking genomen dat volgens gegevens van de Nederlandse Bank het merendeel van de 500 euro biljetten die [betrokkene 2] bij zich had, zijn uitgegeven in Spanje.*7
Hiervoor zijn de verschillende onderdelen van de door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijsconstructie afzonderlijk beschouwd en waar nodig van kritische kanttekeningen voorzien. De rechtbank is van oordeel dat ook als de elementen van de bewijsconstructie in onderlinge samenhang worden bezien, niet kan worden bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van alle ten laste gelegde varianten.
Verklaart niet bewezen en spreekt verdachte vrij van het hem ten laste gelegde.
6. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.J.M. Burg, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. E. Boes en mr. L. de Jong,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2009.
*1 Zie de politiemutatie inzake wildplassen, waar verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij waren betrokken, Zaaksdossier Mira, Deel 1 (BC 01-253 e.v.).
*2 Zie de geobserveerde ontmoeting op Schiphol tussen verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], Zaaksdossier Mira,
Deel 3 (BC 01-800 e.v.).
*3 Tapgesprek 00828 d.d.11-02-2005, 19.43 uur, Zaaksdossier Mira, Deel 2 (BC 01-668 e.v.).
*4 Tapgesprek A00803 d.d. 28-04-2005, 14.11 uur, Zaaksdossier Mira, Deel 2 (BC 01-409 e.v.).
*5 Zie met name de volgende gesprekken: 08540 d.d. 06-12-2005 om 15.35 uur (BC 01-498 e.v.), 08646 d.d. 23-12-2005 om 12.43 uur (BC 01-510 e.v.), 08795 d.d. 02-01-2006 om 19.11 uur (BC 01-520 e.v.), allen in het Zaaksdossier Mira, Deel 2.
*6 Zie de gesprekken 04047 d.d. 31-01-2005 om 18.11 uur (BC 01-404 e.v.) en 04254 d.d. 10-02-2005 om 16.24 uur (BC 01-406 e.v.), beiden in het Zaaksdossier Mira, Deel 2.
*7 Proces-verbaal d.d. 27 december 2006, Zaaksdossier Mira, Deel 1 (BC 01-323 e.v.).