ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ2409

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-520348-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na poging tot zware mishandeling

Op 29 juni 2009 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. J.I.W.A.M. van Roy - Vissers. De officier van justitie, mr. A.F. Baas, vorderde ontslag van rechtsvervolging en een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals blijkt uit een rapport van psycholoog W.J.L. Lander. Dit rapport concludeert dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar is, wat betekent dat hij niet strafbaar kan worden gesteld voor zijn daden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte had op 19 mei 2007 in Leiden geprobeerd een 94-jarige man, die een wandelstok gebruikte, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft de wandelstok van het slachtoffer weggeschopt en hem vervolgens geschopt en geslagen, waardoor het slachtoffer ten val kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij niet volledig inzicht had in de gevolgen van zijn daden, wel enig opzet had op de mishandeling. Dit werd ondersteund door de psychologische rapporten die de geestelijke toestand van de verdachte beschrijven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, maar dat er wel een gevaar voor de samenleving bestaat. Daarom werd besloten tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, zodat hij de nodige behandeling kan krijgen. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de beslissing is genomen in het belang van zowel de verdachte als de algemene veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/520348-07
Datum uitspraak: 29 juni 2009
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats, datum] 1963,
[adres] (GGZ-instelling)
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 december 2008 en 15 juni 2009.
De verdachte is niet verschenen.
De - uitdrukkelijk gemachtigde - raadsvrouw van verdachte, mr. J.I.W.A.M. van Roy - Vissers, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar wordt gelast.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 mei 2007 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de wandelstok van die
[slachtoffer] heeft weggeschopt/weggetrapt en/of op/tegen het lichaam heeft
gestompt en/of geslagen (tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
vervolgens die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt
en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2007 te Leiden opzettelijk de wandelstok van een
persoon genaamd [slachtoffer] heeft weggeschopt en/of weggetrapt en/of die
[slachtoffer] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen (tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam) en/of vervolgens die [slachtoffer] op/tegen het lichaam
heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank ziet zichzelf ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit voor de vraag gesteld of er sprake is van opzet op de zware mishandeling.
Vaststaat dat de verdachte een hoogbejaarde mijnheer met een wandelstok zodanig heeft geschopt dat deze ten val is gekomen, waarna hij hem nog meermalen hard tegen het lichaam heeft geschopt. Nu het slachtoffer een 94-jarige mijnheer betrof en van hoogbejaarde mensen bekend is dat zij snel relatief ernstig letsel bekomen, dat het genezingsproces vaak lange tijd in beslag neemt en dat volledig herstel vaak niet volgt, kan naar het oordeel van rechtbank vast komen te staan dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij dit 94-jarige slachtoffer aanmerkelijk was.
De vraag is vervolgens of vastgesteld kan worden of verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het rapport van psycholoog W.J.L. Lander van 14 maart 2009 komt vooropgesteld als conclusie naar voren dat de verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank onderschrijft, vooruitlopend op het hierna overwogene, deze conclusie van de psycholoog.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1963 (NJ 1968, 217) sluit een psychische stoornis die leidt tot ontoerekeningsvatbaarheid - zoals die ook door de psycholoog bij de verdachte is vastgesteld - echter alleen dan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet uit als er sprake is van een verdachte die van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan is verstoken.
Uit het rapport van de heer Landers blijkt in casu dat het zeer aannemelijk is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd onder invloed van paranoïde belevingen waarbij hij zich hoogstwaarschijnlijk beïnvloed heeft gevoeld door het slachtoffer, als gevolg waarvan hij zich agressief jegens hem heeft gedragen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de verdachte de - overigens volstrekt irrationele - bedoeling had om het slachtoffer te mishandelen zoals hij heeft gedaan. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er bij de verdachte in elk geval sprake was van enig inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de gevolgen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en dat hij daarmee het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat:
hij op 19 mei 2007 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de wandelstok van die [slachtoffer] heeft weggeschopt en tegen het lichaam heeft geslagen tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam en vervolgens die [slachtoffer] op het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Uit het rapport van psycholoog W.J.L. Lander van 14 maart 2009, waaraan hierboven al is gerefereerd, komt, zakelijk weergegeven, naar voren dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die zich laat kenmerken door verwardheid, paranoïde waanideeën en oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor hij snel het idee zal hebben dat hij wordt beïnvloed en benadeeld en waardoor de kans op agressief gedrag reëel is. Zowel in de periode rond het plegen van het ten laste gelegde feit als ten tijde van het onderzoek, was dit paranoïde psychotisch toestandsbeeld actueel. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit was er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld en aannemelijk is dat het ten laste gelegde vanuit deze ziekelijke stoornis verklaard kan worden. De verdachte dient daarmee naar het oordeel van de psycholoog als ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De psycholoog adviseert dan ook een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, en door continuering van het huidige medicatiebeleid het psychische evenwicht van de verdachte verder te verbeteren en te stabiliseren en daarmee de kans op recidive te verminderen, waarbij het de voorkeur geniet om de huidige behandeling binnen APZ Rivierduinen te continueren.
De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen. Zij is derhalve van oordeel dat de verdachte, nu het feit hem niet kan worden toegerekend, niet strafbaar is. De verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van psychiater R.H.J. Winter, van 2 mei 2008, waarin geconcludeerd wordt dat de verdachte bekend is met een langdurige psychiatrische stoornis met een chronisch verloop in de zin van schizofrenie, paranoïde type, en dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten lijdende was aan een psychotische episode.
De psychiater spreekt in het rapport van cocaïne- en cannabisgebruik en komt tot de conclusie dat er sprake is van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Nu de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit onder invloed van cocaïne dan wel cannabis verkeerde, volgt de rechtbank de psychiater alleen voor wat betreft de conclusie ten aanzien van de psychiatrische stoornis.
De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat de verdachte gevaarlijk is voor zowel anderen als de algemene veiligheid van personen en dat daarom aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar moet worden opgelegd.
De rechtbank gaat er hierbij overigens vanuit dat de plaatsing zal geschieden in de instelling waar de verdachte thans ook verblijft, zodat de huidige behandeling gecontinueerd kan worden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
S.M. Borkent en H.M. Braam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2009.