Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 38285
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2009
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Egyptische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: G.M.F. Mensink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 29 mei 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 september 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 27 oktober 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 14 mei 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten. Eiseres is, naar eigen zeggen, op 29 juli 2004 Nederland binnengekomen. Zij heeft op 3 januari 2001 en op 18 april 2001 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel “verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot]”. Deze aanvragen zijn door verweerder afgewezen. Op 2 september 2004 heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij voornoemde echtgenoot. Deze aanvraag is op 1 februari 2005 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaarschrift op 14 september 2005 ongegrond verklaard. Eiseres heeft op 12 oktober 2005 tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank, bij uitspraak van 29 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij beschikking van 24 januari 2007 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage de echtscheiding tussen eiseres en haar echtgenoot uitgesproken, waarbij alleen aan eiseres het gezag over haar minderjarige kinderen is toegekend.
2.3 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielaanvraag het volgende naar voren gebracht. Zij is naar Nederland gekomen en heeft een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd om samen te gaan leven met haar echtgenoot, die zowel de Egyptische als de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren die de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiseres en haar kind(eren) zijn in de periode van 1999 tot 2004 door de echtgenoot mishandeld. Eiseres is in november 2001 samen met haar twee kinderen teruggevlogen naar Egypte. Het derde kind is in Egypte geboren. Eiseres en de kinderen hebben tot juli 2004 bij de schoonvader van eiseres in Egypte verbleven. Eiseres werd door haar schoonvader slecht behandeld. Begin november 2004 is eiseres, die inmiddels was teruggekeerd naar Nederland, uit angst voor haar echtgenoot, met haar kinderen, naar een blijf-van-mijn-lijf-huis gevlucht. Eiseres heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen haar echtgenoot. Tevens heeft eiseres een melding bij de Egyptische politie overgelegd, waaruit blijkt dat zij problemen had met haar schoonvader. Daarnaast heeft eiseres in Egypte geen familieleden bij wie zij kan verblijven. Zij zal zich als alleenstaande, gescheiden moeder met drie kinderen, niet kunnen handhaven en vreest daarom opnieuw in de handen van haar mishandelende schoonvader en/of ex-echtgenoot te vallen. Eiseres en haar kinderen hebben psychische problemen als gevolg van de mishandelingen door de echtgenoot en schoonvader. Bij terugkeer naar Egypte verwacht eiseres dat haar psychische problemen en die van haar kinderen zullen toenemen. Eiseres heeft niet de middelen om medisch/psychische behandeling in Egypte te bekostigen. Eiseres vreest voorts bij terugkeer naar Egypte voor gedwongen besnijdenis van haar tienjarige dochter. In dit verband beroept eiseres zich op het US Country Report van 6 maart 2007. In dit rapport is ten aanzien van vrouwenbesnijdenis onder meer het volgende opgenomen:
Female Genital mutilation (FGM) remained a serious, widespread problem, despite the government’s attempts to eliminate the practice and NGO efforts to combat it.
In 2005 a leading NGO reported that the percentage of women who had undergone FGM had fallen to 94 percent of all women age 18-49. The same study estimated that 60 percent of girls age 10-13 were at risk for FGM. The Ministry of Health estimated that 50 percent of girls age 10 to 18 were subjected to FGM.
Hieruit kan, aldus eiseres, worden opgemaakt dat de Egyptische regering er niet in slaagt om het probleem van vrouwenbesnijdenis adequaat aan te pakken. De mogelijkheid om de hulp van de Egyptische autoriteiten in te roepen is dan ook een papieren mogelijkheid. Eiseres doet in dit verband tevens een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2008 (AWB 07/24358).
2.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit -samengevat en zakelijk weergegeven- het volgende overwogen. Aan eiseres wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat zij zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van haar asielaanvraag, nadat haar rechtmatig verblijf in een reguliere procedure was geëindigd op 20 september 2006. Van het asielrelaas van eiseres dient derhalve positieve overtuigingskracht uit te gaan. Hoewel de familiegerelateerde problemen (zoals weergegeven onder 2.3) van eiseres worden geloofd, geldt dat niet voor de vrees van eiseres voor de dreigende besnijdenis van haar dochter. Eiseres wordt gevolgd in de stelling dat vrouwenbesnijdenis een wijdverbreid probleem is in Egypte. Echter, niet geloofwaardig is dat de dochter van eiseres hiertegen niet kan worden beschermd door de Egyptische autoriteiten. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, aangaande Tsjaad en vrouwenbesnijdenis waarin het beroep gegrond is verklaard omdat over Tsjaad geen algemeen ambtsbericht van de minister voor Buitenlandse Zaken voor handen was (evenals in Egypte) kan niet slagen, omdat er over Egypte voldoende informatie beschikbaar is uit andere bronnen. Verweerder verwijst in dit verband naar een United States Department of State rapport over Egypte van 1 juni 2001 en een rapport van United Kingdom Home Office van 9 augustus 2008 waaruit valt op te maken dat het de Egyptische overheid in samenwerking met NGO, internationale organisaties en religieuze leiders er alles aan is gelegen om vrouwenbesnijdenis uit te bannen. Voorts is ingevolge een wet van 7 juni 2008 vrouwenbesnijdens in Egypte verboden verklaard, welk verbod door de Egyptische overheid actief wordt gehandhaafd. Verweerder verwijst daartoe naar het Home Office rapport van 9 augustus 2008 waaruit blijkt dat vier doktoren en een vroedvrouw vervolgd werden voor het uitvoeren van besnijdenis, waarbij de Egyptische regering tevens de kliniek van deze artsen heeft gesloten. Overigens komt eiseres -aldus verweerder- niet in aanmerking voor een afgeleide asielvergunning inzake vrouwenbesnijdenis, conform paragraaf C2/3.2.4 Vc, omdat de aanvraag van eiseres niet mede namens haar dochter is ingediend en de dochter de Nederlandse nationaliteit bezit. De gestelde medische situatie van eiseres vormt geen aanleiding om een onderzoek door het Bureau Medische Advisering op te starten, omdat niet is voldaan aan de criteria zoals aangegeven in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) inzake de toets aan artikel 3 het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in gevallen waarin sprake is van medische problemen. Eiseres komt voorts niet in aanmerking voor vergunningverlening op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw in verband met de mishandelingen door de echtgenoot en schoonvader, omdat hierbij niet is voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid. Daarom bestaat er ook in dit verband geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de psychische toestand van eiseres. Verder is niet aannemelijk dat eiseres in Egypte te lijden zal hebben onder het gebrek aan een sociaal vangnet als gescheiden vrouw en daarom in de handen zal vallen van haar ex-echtgenoot of schoonvader, nu uit haar verklaringen blijkt dat zij een hoogopgeleide vrouw is, die zeer regelmatig contact heeft met haar familieleden.
2.5 Eiseres heeft hier in beroep, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende tegen ingebracht. Verweerder heeft ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c Vw bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft voorts ten onrechte aangenomen dat de dochter van eiseres teneinde besnijdenis te voorkomen, de hulp van de Egyptische autoriteiten kan inroepen. Waar verweerder erkent dat vrouwenbesnijdenis in Egypte een wijdverbreid probleem is, wijst dit erop dat dit probleem nog niet succesvol is aangepakt. Inspanningen van de Egyptische regering en NGO’s zijn slechts een druppel op de gloeiende plaat. Eiseres verwijst in dit verband naar een US Country Report van 11 maart 2008. Waarin onder meer is opgenomen:
The government supported efforts to educate the public about FGM. During the year the government opened an FGM hot-line to provide FGM information; however illiteracy impeded some women from distinguishing between the deep-rooted tradition of FGM and religious practices. Moreover, many citizens believed that FGM was an important part of maintaining female chastity.
Indien eiseres op dit moment met haar kinderen naar Egypte zou terugkeren, loopt haar dochter dan ook het reële risico te worden onderworpen aan vrouwenbesnijdenis, zijnde een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Eiseres stelt zich tenslotte op het standpunt dat, gelet op hetgeen eiseres heeft meegemaakt zowel in Egypte, bij haar schoonvader, als hier te lande met haar ex-echtgenoot en de penibele situatie waarin zij bij terugkeer zal komen te verkeren, in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij naar Egypte terugkeert. Zij doet aldus een beroep op bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard in de zin van artikel 29, lid 1, onder c, Vw.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres hieraan toegevoegd dat het door verweerder gevoerde beleid op grond waarvan de dochter van een vreemdeling tegen een dreigende besnijdenis geen bescherming kan krijgen ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw, indien zij de Nederlandse nationaliteit heeft, voor eiseres en haar dochter onaanvaardbare gevolgen heeft en zal leiden tot een schending van artikel 3 EVRM ten aanzien van de dochter. Eiseres heeft op een vraag van de rechtbank geantwoord dat de dochters van haar zussen, die in Egypte woonachtig zijn, allen zijn besneden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.7 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.8 Verweerder heeft in C14/3 Vc beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.1 en C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Bij de beoordeling of het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig is, spelen de volgende elementen een rol:
-de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten;
-de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan die feiten ontleende vermoedens over wat hem als gevolg daarvan bij terugkeer aan behandeling staat te wachten; en
-de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling weergegeven verklaringen van derden, welke derden veelal niet als objectieve bron kunnen worden aangemerkt.
Het is mogelijk dat het asielrelaas van de vreemdeling uiteen valt in verschillende op zichzelf staande delen die elk afzonderlijk kunnen worden beoordeeld. In dat geval is het voorstelbaar dat een deel van het relaas geloofwaardig wordt bevonden, terwijl een ander deel niet geloofwaardig wordt bevonden.
(…)
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.9 In paragraaf C2/3.2.2 Vc heeft verweerder beleid neergelegd met betrekking tot genitale verminking. Indien een meisje in haar land van herkomst een risico loopt op genitale verminking, kan sprake zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan zij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Vorenstaande kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar het land van herkomst van de ouders bedreigd worden met genitale verminking. De ouder, die genitale verminking van zijn minderjarige dochter(s) vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. De ouder kan alleen voor een dergelijke vergunning in aanmerking komen, indien de dochter in het bezit wordt gesteld van de hier bedoelde verblijfsvergunning asiel. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. er bestaat een risico van genitale verminking én
b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming
bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking én
c. er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomst aanwezig geacht.
Bij de beoordeling of de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden tegen genitale verminking is het in de eerste plaats aan betrokkene om aannemelijk te maken dat zij al dan niet genoemde bescherming kan krijgen. Indien uit algemene informatie, zoals uit een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, bekend is dat de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking, wordt geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2.10 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daarbij kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.11 Niet in geschil is dat eiseres zich niet onverwijld na aankomst in Nederland heeft gemeld voor het doen van een asielaanvraag. Nu verweerder hieraan echter geen consequenties heeft verbonden en de door eiseres gestelde feiten geloofwaardig heeft geacht, gaat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep uit van de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde gebeurtenissen. Gelet op het onder rechtsoverweging 2.8 vermelde toetsingskader, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de door eiseres gestelde vrees voor besnijdenis van haar dochter beoordeeld in het kader van de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door eiseres aan de feiten ontleende vermoedens over wat haar als gevolg daarvan bij terugkeer aan behandeling staat te wachten. Verweerder heeft aldus op goede gronden de vrees van eiseres, dat haar dochter bij terugkeer naar Egypte zal worden besneden, beoordeeld in het kader van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
2.12 Verweerders standpunt dat eiseres niet in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege het feit dat haar dochter de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Zoals door deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder is overwogen bij uitspraak van 7 september 2004 (LJN: AR5501) is de ratio van verweerders beleid terzake van genitale verminking dat met name jonge kinderen hieraan niet worden blootgesteld en dat daartegen bescherming wordt geboden. De ouder van het kind krijgt vervolgens eveneens bescherming. De uitwerking van verweerders beleid zou zijn dat verweerder eiseres een verblijfsvergunning zou onthouden omdat haar dochter de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl zij deze vergunning mogelijk wel zou krijgen indien haar dochter de Egyptische nationaliteit zou hebben. Verweerder heeft geen nadere motivering gegeven voor dit onderscheid naar nationaliteit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders standpunt terzake niet is gebaseerd op een redelijk beleid. Gelet daarop kan het door verweerder gestelde vereiste, dat de aanvraag mede namens de dochter moet zijn ingediend, evenmin als een redelijk vereiste worden aangemerkt.
2.13 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de vrees van eiseres dat haar dochter bij terugkeer naar Egypte besneden zal worden niet geloofwaardig wordt geacht, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft betwist dat zij de bescherming van de Egyptische autoriteiten zou kunnen inroepen en heeft hierbij aangegeven dat de kern van haar vrees met name hierin is gelegen dat, ondanks initiatieven van de Egyptische regering, NGO’s en geestelijk leiders, genitale verminking nog steeds een wijdverbreid probleem is in Egypte. De autoriteiten kunnen aldus geen daadwerkelijke bescherming bieden tegen genitale verminking.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het licht van de cijfers die de gemachtigde van eiseres naar voren heeft gebracht, op grond waarvan 50 tot 60 procent van de meisjes in de leeftijd van 10 tot 18 jaar in 2007 het gevaar liep te worden besneden, welke cijfers door verweerder niet zijn betwist, onvoldoende heeft gemotiveerd dat de Egyptische autoriteiten meisjes daadwerkelijk kunnen beschermen tegen vrouwenbesnijdenis. Dit geldt eens te meer nu verweerder zelf heeft geconstateerd dat genitale verminking in Egypte thans nog een wijdverbreid probleem is. Nu voorts uit het Home Office rapport van 11 maart 2008 volgt dat ondanks overheidsinspanningen de praktijk van genitale verminking voortduurt, aangezien zij sterk cultureel is bepaald, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden en de effectiviteit van het inroepen van bescherming bij de Egyptische autoriteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vrees van eiseres voor besnijdenis van haar dochter bij terugkeer naar Egypte ongeloofwaardig moet worden geacht. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en ontbeert een deugdelijke motivering.
2.15 Ten aanzien van het beroep van eiseres op bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard op grond van artikel 29, eerste lid, sub c, Vw is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden
-mishandeling door echtgenoot en schoonvader, de moeilijke omstandigheden als alleenstaande moeder met drie kinderen en de psychische gesteldheid van haarzelf en de kinderen- als zodanig geen verband houden met de reden van haar vertrek uit het land van herkomst. Het bestreden besluit kan op dit punt dan ook niet als onjuist worden aangemerkt.
2.16 Gelet echter op hetgeen is overwogen onder 2.14 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb.
2.17 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 9 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Let wel: gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiseres uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eiseres het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.