ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ2316

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 33802
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende terugkeergarantie

In deze zaak heeft eiseres op 26 mei 2008 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke door verweerder op 6 juni 2008 werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 26 augustus 2008 kennelijk ongegrond. Eiseres heeft vervolgens op 17 september 2008 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 16 april 2009 behandeld, waarbij partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank toetst het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden en de voorschriften van openbare orde. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de Schengengrenscode, met name de voorwaarde dat eiseres tijdig zal terugkeren naar haar land van herkomst. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarfase niet volledig onderzoek heeft gedaan naar de aanvraag van eiseres, wat betekent dat het bezwaar ten onrechte als kennelijk ongegrond is aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij de omstandigheden van eiseres in Nigeria in acht moeten worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong en op 16 juni 2009 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 33802
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juni 2009
in de zaak van:
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder te Utrecht,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 26 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 juni 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 26 juni 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 26 augustus 2008, verzonden op 27 augustus 2008, kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 17 september beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens is verschenen de echtgenoot van eiseres, [naam echtgenoot] (referent).
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder is op grond van artikel 7 van het Souverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt. 1814, 4) bevoegd tot het verlenen van visa.
2.4 Ingevolge de artikelen 1 en 2 van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie (Pbl. C 340 van 10 november 1997) is het Schengen-acquis, met inbegrip van de besluiten van het bij de uitvoeringsovereenkomsten van Schengen opgerichte Uitvoerend Comité, opgenomen in het institutionele en juridisch kader van de Europese Unie en treedt de Raad van de Europese Unie in de plaats van het Uitvoerend Comité. De Overeenkomst ter uitvoering van het Schengen-akkoord van 19 juni 1990, Trb. 1990/145 (SUO) maakt ingevolge de bijlage bij het Protocol deel uit van het Schengen-acquis.
2.5 Ingevolge artikel 10, eerste lid, SUO wordt er een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen en kan dit visum worden verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
2.6 Ingevolge artikel 15 SUO mag een visum als bedoeld in artikel 10 SUO in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor binnenkomst gesteld in artikel 5, eerste lid, onder a, c, d en e, SUO.
2.7 De artikelen 2 tot en met 8 van het SUO zijn ingetrokken op grond van artikel 39, eerste lid, van de verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode). Ingevolge artikel 39, derde lid, van de Schengengrenscode worden verwijzingen naar geschrapte artikelen beschouwd als verwijzingen naar de Schengengrenscode.
2.8 In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, Schengengrenscode is als voorwaarde opgenomen het, zo nodig, overleggen van documenten ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden alsmede het beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat, waar toelating is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
2.9 Op grond van artikel 17 SUO heeft het Uitvoerend Comité een nieuwe versie van de Gemeenschappelijke visuminstructie vastgesteld (besluitnummer SCH/Com-ex, (99) 13, Pbl. L 239 van 22 september 2000). De Gemeenschappelijke visuminstructie (GVI) bevat gemeenschappelijke regels voor de behandeling van visumaanvragen.
In Hoofdstuk V GVI wordt gememoreerd dat de behandeling van de visumaanvragen aan de volgende fundamentele criteria moet worden getoetst: de veiligheid van de overeenkomstsluitende partijen, de bestrijding van de illegale immigratie alsmede andere aspecten van de internationale betrekkingen. In geval van twijfel omtrent de authenticiteit van de documenten of de betrouwbaarheid van bewijsstukken, dient van visumafgifte te worden afgezien.
2.10 Uit hoofdstuk V GVI blijkt voorts dat de beoordeling van het gevaar voor illegale immigratie ten volle berust bij de diplomatieke en consulaire posten. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, studie- of zakelijke doeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen de Schengenruimte binnen te komen en er zich te vestigen. Aanvragen welke worden ingediend door personen uit “risicogroepen” (werklozen, personen zonder bestaansmiddelen) vereisen bijzondere aandacht.
2.11 In de Nederlandse wetgeving zijn deze criteria nader uitgewerkt in hoofdstuk 2 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en in hoofdstuk A2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Aan deze criteria ontleent verweerder mede voor een verblijf korter dan drie maanden de nadere voorwaarden voor afgifte van een visum.
2.12 In artikel 2.1 Vb is bepaald, dat de toegang wordt geweigerd indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.
2.13 Verweerder voert bij de verlening en weigering van visa een restrictief toelatingsbeleid. Dit beleid is uitgewerkt in A2/4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin is, in A2/4.3.3.1, onder het kopje “criteria voor visumverlening (kort verblijf)” - voor zover hier van belang - het volgende bepaald. “(…) Een van de basiscriteria bij visumverlening is het voorkomen van illegale immigratie. Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken, zo nodig door middel van documenten, dat de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden bezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
- het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst; (…).
2.14 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, Schengengrenscode. De reden is dat niet voldoende is komen vast te staan dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
2.15 In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het vestigingsgevaar niet concreet heeft onderbouwd. Het besluit is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres heeft afdoende informatie verschaft waaruit duidelijk blijkt dat zij geen belang heeft bij het niet tijdig terugkeren naar Nigeria.
2.16 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en tegen het verblijf van eiseres uit hoofde van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid bezwaar bestaat. Tevens is verweerder van mening dat er gegronde reden bestaat voor vestigingsgevaar nu van sociale en economische binding met het land van herkomst niet is gebleken. Eiseres is gehuwd met referent en heeft geen kinderen. De ouders, broers en zussen wonen in Nigeria. Er is echter niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres er toe zouden nopen tijdig naar Nigeria terug te keren. Voorts is niet aangetoond dat eiseres is ingeschreven bij een opleiding. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Er is afgezien van het horen op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.17 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij een bezoek wil brengen aan haar echtgenoot in Nederland. Eiseres is studerende in Nigeria en wenst haar opleiding daar af te maken. Daarbij is referent in afwachting van hervatting van zijn werkzaamheden in Nigeria en staat hij garant voor de kosten van verblijf. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het horen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.18 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.19 Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de Awb vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet tot een anders luidend besluit kunnen leiden.
2.20 In de, zeer korte, beslissing in primo is door verweerder enkel als reden van weigering van het gevraagde visum vermeld dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, Schengengrenscode gestelde voorwaarde, omdat niet voldoende is komen vast te staan dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst. De beslissing behelst verder geen enkele motivering voor de toepassing van deze afwijzingsgrond. Reeds om die reden kan van hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Daarbij komt dat verweerder in de bezwaarfase, al dan niet naar aanleiding van het bezwaarschrift, ter beoordeling van de aanvraag, aan referent op 24 juli 2008 een vragenlijst heeft toegestuurd waarbij is verzocht om een garantverklaring alsmede een afschrift van de arbeidsovereenkomst en van een recente loonstrook. Verweerder heeft er daarmee blijk van gegeven dat hijzelf in bezwaar het onderzoek naar de aanvraag van eiseres (nog) niet volledig achtte. De rechtbank is van oordeel dat in het geval een procedure kennelijk zo is ingericht dat door verweerder eerst na bezwaar de zaak inhoudelijk wordt onderzocht, verweerder zichzelf de pas afsnijdt om dat bezwaarschrift vervolgens nog als kennelijk ongegrond aan te merken, behoudens zeer bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
2.21 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en op die grond ten onrechte referent niet in de gelegenheid heeft gesteld om op het bezwaar te worden gehoord. Bij een hoorzitting kan dan aandacht worden besteed aan de in de bezwaarfase aangevoerde omstandigheden in Nigeria, zoals de studie van eiseres, de werkzaamheden van referent en het ter zitting gestelde grondbezit van beiden in Nigeria, waarna verweerder de omstandigheden kan bezien en wegen in het licht van de wettelijke voorschriften.
2.22 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:2 Awb. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer. Verweerder zal worden opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.23 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
2.24 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3 4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 145,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, en op 16 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.