Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09 / 21761
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1953, van (gestelde) Soedanese nationaliteit, verblijvende in detentie , eiser,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
Op 14 juni 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 16 juni 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 24 juni 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H. Rida als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het aantal laissez passer (lp)’s dat door de Soedanese autoriteiten in het afgelopen jaar is afgegeven. De rechtbank heeft verweerder daarbij verzocht een onderscheid te maken tussen gedocumenteerden en ongedocumenteerden en daarbij aan te geven waarbinnen eiser dan valt. Verweerder heeft op 26 juni 2009 de vragen van de rechtbank beantwoord. De gemachtigde van eiser heeft op dezelfde datum een reactie gegeven op het antwoord van verweerder.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 26 juni 2009 gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De inbewaringstelling van eiser is onrechtmatig, omdat de overdracht van de vreemdelingenpolitie vijf kwartier op zich heeft laten wachten. Eiser betwist de grond dat hij verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, alsmede dat hij geen vaste woon of verblijfplaats heeft. Er had kunnen worden volstaan met een lichter middel. Verder ontbreken in het dossier stukken ten aanzien van de eerdere inbewaringstelling van eiser. Deze stukken zijn relevant om te kunnen beoordelen wat de reden is geweest van de eerdere opheffing van de maatregel en het zicht op uitzetting. Ten slotte ontbreekt het zicht op uitzetting. Uit de ter zitting overgelegde brief van 18 mei 2009 blijkt dat de Soedanese autoriteiten EU-documenten niet accepteren. Voorts worden er geen lp’s verstrekt door de Soedanese autoriteiten. Te meer nu eiser niet in het bezit is van een verlopen paspoort. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 11 november 2008 (LJN: BG5065) van deze rechtbank en zittingsplaats.
2. Verweerder heeft de beroepsgronden (gemotiveerd) betwist. Met betrekking tot het zicht op uitzetting heeft verweerder opgemerkt dat eiser volgens de regievoerder verwijderbaar is omdat er geen categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd. Daarnaast dient eiser zelf met documenten te komen. Het klopt dat de Soedanese autoriteiten vreemdelingen met een EU-document niet toelaten. Er is voor hem dan ook een lp traject opgestart.
3. Bij fax van 25 juni 2009 heeft verweerder het volgende bericht.
“Er is dit jaar geen enkele lp afgegeven door de Soedanese vertegenwoordiging. Wel is er één Soedanees vertrokken via het IOM. DT&V is overigens voornemens om op korte termijn af te reizen naar Soedan.”
4. In reactie op deze door verweerder verstrekte inlichtingen heeft eiser bij faxbericht van dezelfde datum aangegeven te persisteren.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door verweerder verstrekte informatie geen concreet zicht op uitzetting binnen redelijke termijn van eiser naar Soedan worden afgeleid. Niet is gebleken dat er enige lp is verstrekt in het afgelopen jaar (aan gedocumenteerden, danwel ongedocumenteerden). Het feit dat één persoon via het IOM is teruggekeerd, alsmede dat er een voornemen bestaat bij de DT&V om op korte termijn af te reizen naar Soedan doet hieraan niet af. Niet is aangegeven hoe concreet het voornemen is, wat wordt verstaan onder korte termijn en wat de bedoeling danwel verwachting is van het voorgenomen bezoek van de DT&V. Nu er geen zicht op uitzetting is binnen redelijke termijn zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de onmiddelijke opheffing van de bewaring bevelen. De overig aangevoerde gronden behoeven geen bespreking.
6. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1010,-- (2 maal € 105,-- en 10 maal € 80,--).
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1010,-- (zegge: duizendtien euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2009 door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Soylu , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Conc.: SSS/HFO
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.