Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 08/29501 & AWB 09/7017
V-nummer: […]
Inzake: […], verzoeker,
gemachtigde mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. R.C. van Keeken.
1 Verzoeker, geboren op […], bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft sedert onbekende datum als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 7 augustus 2008 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 met als doel “verrichten van arbeid als zelfstandige”. Op deze aanvraag heeft verweerder op 14 augustus 2008 afwijzend beslist. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 14 augustus 2008.
2 Bij brief van 14 augustus 2008 heeft verzoeker hangende het door hem bij verweerder ingediend bezwaar een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Awb. Verweerder heeft op 9 februari 2009 het bezwaar ongegrond verklaard. Op 2 maart 2009 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld.
Aangezien verweerder na het indienen van het verzoekschrift voorlopige voorziening op het bezwaar heeft beslist, is het petitum van het verzoek gewijzigd in die zin dat verzoeker de voorzieningenrechter heeft verzocht om bij wege van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroepschrift is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Ter zitting is verschenen verzoeker bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging.
1.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3 Artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 (Trb 1971, 70) bij de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije van 12 september 1963 (hierna: het Aanvullend Protocol) bepaalt dat de Overeenkomstsluitende Partijen onderling geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (hierna: standstillbepaling).
1.4 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
1.5 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, onder e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid van de Vw bedoelde beperking verband houden met het verrichten van arbeid als zelfstandige.
1.6 Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
1.7 Het beleid met betrekking tot vreemdelingen die een zelfstandig beroep of bedrijf in Nederland (willen) uitoefenen ten tijde hier van belang is neergelegd in B5/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2 Verweerder heeft verzoekers aanvraag wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen eerst nadat door verweerder is geconcludeerd dat het huidige toelatingsbeleid voor arbeid als zelfstandige niet in strijd is met de standstillbepaling. Uit het door verzoeker ten behoeve van de aanvraag overgelegde is niet kunnen blijken dat daarmee een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. De Minister van Economische Zaken heeft ter zake een negatief advies uitgebracht. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 maart 2004 (LJN: AO8112) en 20 mei 2005 (LJN: AT6747) stelt verweerder dat reeds is vastgesteld dat het begrip ‘wezenlijk Nederlands belang’, zoals dit naar voren komt in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb 2000 en in hoofdstuk B5/7 van de Vc 2000, heden niet strikter gehanteerd wordt dan op
1 januari 1973.
3 Verzoeker kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Indien hem het criterium van het wezenlijk Nederlands economisch belang wordt tegengeworpen, dient dit te gebeuren met de inhoudelijke invulling die aan het criterium werd gegeven op het moment van de inwerkingtreding van de standstillbepaling van het Aanvullend Protocol op 1 januari 1973. Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat in strijd met de standstillbepaling het mvv-vereiste aan hem is tegengeworpen omdat aan het tegenwerpen het op 11 december 1998 in werking getreden artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, ten grondslag ligt. De datum van inwerkingtreding van de standstillbepaling ligt immers na 1 januari 1973. Ter zitting heeft verzoeker gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 2009 in de zaak Soysal (LJN: BH4314).
4.1 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.2 Niet in geschil is dat het mvv-vereiste niet als zelfstandige afwijzingsgrond aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Blijkens het bestreden besluit wijst verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’ af, omdat verzoeker met zijn (beoogde) bedrijfsactiviteiten geen wezenlijk Nederlands belang als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 is gediend. Omdat verzoeker niet voldoet aan deze toelatingsvoorwaarde werpt verweerder het mvv-vereiste aan verzoeker tegen.
4.3 Niet in geschil is dat met de werkzaamheden die verzoeker als zelfstandige verricht, naar huidige maatstaven geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
4.4.1 Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of hantering van het criterium dat met de werkzaamheden een wezenlijk Nederlands belang moet worden gediend, niet in strijd is met de standstillbepaling als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. De voorzieningenrechter stelt vast dat ook op 1 januari 1973, bij de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol, een van de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige was, dat met de arbeid die de aanvrager als zelfstandige verricht of gaat verrichten een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend.
4.4.2 Zoals deze rechtbank, deze nevenzittingsplaats, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, deze nevenzittingsplaats, van 25 september 2009 [2008] (LJN: BG1902), eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 juni 2009 (AWB 08/29889, niet gepubliceerd en ter informatie van partijen aangehecht), is de gedachte achter het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang’, dat de vreemdeling voorziet in een behoefte, waarin nog niet (voldoende) voorzien is. Wanneer de feitelijke situatie verandert - een bepaalde behoefte verdwijnt, of er wordt in voldoende mate in voorzien -, dan zal dat leiden tot een andere uitkomst. Dit mechanisme werkte op 1 januari 1973 niet anders dan nu, al waren toen de behoeften van de Nederlandse economie anders dan zij nu zijn. Het betoog van verzoeker, dat moet worden bezien of op 1 januari 1973 een vergunning zou zijn verleend - bezien naar de omstandigheden van 1 januari 1973 - moet derhalve worden verworpen. Het arrest Soysal brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
4.4.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beleid van verweerder zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, een redelijke invulling behelst van het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang’. Bij gebreke aan concrete informatie - en nu het aan verzoeker is die zich beroept op de standstillbepaling is het aan hem om die informatie ter onderbouwing te leveren - is niet aannemelijk geworden dat, als in 1973 de economische situatie gelijk zou zijn aan de economische situatie ten tijde van het bestreden besluit, in 1973 wél een vergunning zou zijn verleend en daarmee niet aannemelijk is geworden dat thans een strenger criterium wordt gehanteerd of dat dit strenger wordt toegepast dan in 1973 het geval was.
4.5 Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter hantering van het criterium ‘wezenlijk economisch belang’ niet strijdig is met de standstillbepaling en verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de werkzaamheden die verzoeker als zelfstandige verricht, geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de standstillbepaling er niet aan in de weg dat verweerder na inhoudelijke toetsing aan de vereisten voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning en de vaststelling dat hieraan niet wordt voldaan, (alsnog) het mvv-vereiste aan verzoeker kan tegenwerpen.
4.6 Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat verzoeker ingevolge de toepasselijke regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
5 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, bestaat aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid van de Awb. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
6 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
7 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.