Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09 / 19743
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1972, van onbekende nationaliteit, verblijvende in detentie, eiser,
gemachtigde: mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Remmerswaal, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 29 mei 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 2 juni 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 16 juni 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Steinert als tolk in de Duitse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Bij faxbericht van 16 juni 2009 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt. Bij faxbericht van 17 juni 2009 heeft eiser op verweerders inlichtingen gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 juni 2009 gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser heeft bij aankomst in Nederland op 29 mei 2009 aangegeven opnieuw een asielaanvraag te willen indienen. Op 1 juni 2009 heeft eiser de asielaanvraag ondertekend. Tot op heden is de asielaanvraag nog niet in behandeling genomen.
Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aan de afhandeling van de asielaanvraag en verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 27 februari 2009 (200900226/1). In deze uitspraak is geoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door de vreemdeling pas tien dagen nadat de wens te kennen is gegeven asiel te willen aanvragen, daartoe in de gelegenheid te stellen. Van bijzondere omstandigheden waardoor de behandeling van de asielaanvraag niet heeft aangevangen is in de onderhavige zaak geen sprake.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser zou van 13 juni 2009 tot en met 16 juni 2009 op Aanmeldcentrum (AC) Schiphol hebben verbleven. Daarna zou hij weer naar Zeist zijn overgebracht. Op 1 juni 2009 is aan eiser medegedeeld dat hij op 13 juni 2009 gehoord zou worden. Het verschil met de overgelegde uitspraak is dat in die zaak de vreemdeling pas na tien dagen nadat hij te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen de asielaanvraag heeft ondertekend. Verder is van belang dat verweerder op 9 juni 2009 een vertrekgesprek heeft gehouden met eiser.
3. Bij brief van 16 juni 2009 heeft verweerder aangevoerd dat eiser op 13 juni 2009 vanuit Zeist is overgebracht naar AC Schiphol. Op het AC bleek dat de gehoormedewerker, die eiser zou horen in het kader van zijn asielaanvraag, dubbel was ingepland. Het horen van eiser heeft hierdoor geen doorgang kunnen vinden. Om die reden zijn er nieuwe data ingepland waarop de asielaanvraag zal worden afgehandeld, te weten van 17 juni 2009 tot en met 20 juni 2009. Bovenstaande doet niets af aan het standpunt dat ter zitting naar voren is gebracht. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 juncto artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 dient verweerder binnen zes weken te beslissen op de asielaanvraag van een vreemdeling die zich in vreemdelingenbewaring bevindt. In onderhavige zaak heeft eiser op 1 juni 2009 zijn asielaanvraag ondertekend en vanaf dat moment geldt de zes-wekentermijn. De asielaanvraag zal binnen de zes-wekentermijn afgerond worden. Nu eiser zijn aanvraag al na drie dagen heeft ingediend verschilt deze zaak van die in de uitspraak van de ABRS van 27 februari 2009. Eiser is door de afhandeling van zijn asielaanvraag niet benadeeld. Verweerder handelt thans voldoende voortvarend.
4. In reactie op het schrijven van verweerder heeft gemachtigde van eiser aangevoerd dat de uitspraak van de AbRS niet alleen spreekt over het ondertekenen van de asielaanvraag maar ook over het aanvangen van de inhoudelijke behandeling daarvan. Nu twintig dagen zijn verstreken voor ook maar enige aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden, kan niet worden gesproken van voldoende voortvarendheid van de zijde van verweerder.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 29 mei 2009 in bewaring is gesteld. Op dezelfde datum heeft eiser aangegeven een asielaanvraag te willen indienen. Op 1 juni 2009 heeft eiser zijn asielaanvraag ondertekend. Op 2 juni 2009 is eiser overgeplaatst naar het detentiecentrum te Zeist alwaar het dossier van eiser op 8 juni 2009 is ontvangen. Op 9 juni 2009 is er een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 13 juni 2009 is eiser overgebracht naar Aanmeldcentrum (AC) Schiphol. Bij aankomst bleek de gehoormedewerker die eiser zou horen in het kader van zijn asielaanvraag dubbel ingepland te zijn. De afhandeling van de asielaanvraag is vervolgens uitgesteld. Deze zal plaatsvinden van 17 tot en met 20 juni 2009.
6. Aan de orde is de vraag of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder voert hiertoe aan dat nu de geplande data voor de asielverhoren ruimschoots binnen de zes-wekentermijn vallen, verweerder voldoende voortvarend handelt. Dit standpunt wordt niet door de rechtbank gevolgd. Zoals overwogen in de uitspraak van de AbRS van 5 december 2007 (200707784/1) rust er op verweerder de verplichting om in het kader van de maatregel van bewaring zo voortvarend als redelijkerwijs mogelijk uitzettingshandelingen te verrichten. De vaste gedragslijn van verweerder om binnen zes weken nadat de vreemdeling te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen op de aanvraag zal worden beslist, ontslaat hem niet van deze verplichting.
7. In het kader van voornoemde voortvarendheid is verweerder gehouden om eiser zo spoedig mogelijk over te plaatsten naar AC Schiphol voor de indiening en de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat eiser tijdig in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag in te dienen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de behandeling van de asielaanvraag niet te lang op zich heeft laten wachten. De rechtbank stelt vast dat vanaf het moment dat eiser te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, te weten op 29 mei 2009, er negentien dagen zijn verstreken alvorens de asielaanvraag daadwerkelijk in behandeling is genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De omstandigheid dat de aanvraag reeds was ingediend en ondertekend op 1 juni 2009 is niet doorslaggevend. De strekking van de door eiser aangehaalde rechtspraak is dat de asielaanvraag voortvarend moet worden afgehandeld, zodat in geval van een afwijzing de uitzetting zo spoedig mogelijk kan worden geëffectueerd. Dat betekent dat het tijdsverloop tussen het moment van kennisgeving van de wil tot het doen van een aanvraag en dat van de daadwerkelijke indiening daarvan van even groot gewicht is als het tijdsverloop tussen het moment van indiening en dat van de aanvang van de behandeling. Van bijzondere, niet aan verweerder toe te rekenen, omstandigheden die er aan in de weg hebben gestaan eiser eerder over te plaatsen naar AC Schiphol, is niet gebleken. Organisatorische redenen, zoals het dubbel ingepland staan van de gehoormedewerker, zijn niet als bijzonder aan te merken (vgl. AbRS, 5 december 2007, 200707784/1). Het feit dat op 9 juni 2009 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden kan het gebrek aan voortvarendheid niet helen.
8. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf aanvang van de inbewaringstelling in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 2020,-- (4 x € 105,-- + 20 x € 80,--).
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring per 22 juni 2009 opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2020 ,-- (zegge: tweeduizendentwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderendvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2009 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van D. Bokma , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.