Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: eiser [naam], geboren [datum] in 1974, van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 30 januari 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is bij uitspraak van 20 februari 2009 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Op 20 maart 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Op 27 maart 2009 heeft verweerder de rechtbank inlichtingen verstrekt over de voortgang van de voorbereiding van eisers uitzetting. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat de vreemdelingenbewaring op 26 februari 2009 is opgeheven omdat eiser is uitgezet. De rechtbank heeft deze inlichtingen op 31 maart 2009 doorgezonden aan de gemachtigde van eiser. Deze heeft per faxbericht van 31 maart 2009 op verweerders inlichtingen gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
Eiser heeft het volgende aangevoerd. Eiser handhaaft zijn verzoek om schadevergoeding. Uit de door verweerder gezonden stukken blijkt niet welke uitzettingshandelingen verweerder heeft verricht sedert de sluiting van het onderzoek in vorige procedure.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de bewaring op 26 februari 2009 is opgeheven. Thans staat ter beoordeling of de door eiser aangevoerde beroepsgronden leiden tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig was in de periode vanaf 20 februari 2009, de datum van de vorige uitspraak, tot 26 februari 2009 de datum van de feitelijke opheffing.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat, nadat eiser te kennen heeft gegeven zijn verzoek om schade te handhaven, de rechtbank verweerder per fax van 8 mei 2009 heeft verzocht om de inlichtingen met betrekking tot de voortgang van de voorbereiding van de verwijdering van de vreemdeling. Verweerder heeft hierop per fax gereageerd op 12 mei 2009. Deze fax betreft een interne mededeling van de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Uitzetcentrum Schiphol gericht aan een medewerkster van verweerder. Hierin wordt medegedeeld dat, ‘Het dossier is elektronisch afgesloten op 26 februari 2009 en verstuurd naar het archief. Ik kan dus niet aan jouw verzoek voldoen’.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan eiser kan worden toegegeven dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank om inlichtingen met betrekking tot de voortgang van de voorbereiding van de verwijdering van de vreemdeling om de voortvarendheid van verweerder te beoordelen. Ingevolge artikel 8:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn partijen aan wie door de rechtbank is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, verplicht de verlangde inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31 van de Awb.
Uitgangspunt is derhalve dat verweerder tijdig en volledig voldoet aan een verzoek van de rechtbank om stukken te verstrekken en inlichtingen te geven. De omstandigheid dat verweerder het dossier elektronisch heeft afgesloten kan aan deze verplichting niet af doen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het dossier naar het archief is verstuurd.
In het onderhavige geval leidt het niet voldaan hebben aan deze verplichting echter niet tot gegrond verklaring van het beroep, gelet op het navolgende.
Uit de wél bekende informatie blijkt dat de aan eiser opgelegde maatregel op 26 februari 2009 is opgeheven, dat wil zeggen niet meer dan zes dagen na de vorige uitspraak. Deze informatie is voldoende om de conclusie gerechtvaardigd te achten dat verweerder voldoende voorvarend heeft gehandeld.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd was te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2009 door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.