ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ0388

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
306160 / FA RK 08-1742
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning, gezag en omgangsregeling van een minderjarige in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2009, gaat het om de erkenning, het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader heeft de minderjarige rechtsgeldig erkend volgens [land A] recht, terwijl de moeder betwist dat deze erkenning geldig is vanwege het ontbreken van de vereiste getuigen en goedkeuring van het Social Welfare Committee volgens [land C] recht. De rechtbank oordeelt dat de erkenning nietig is volgens [land C] recht, maar dat de vader de minderjarige rechtsgeldig heeft erkend volgens Nederlands recht, omdat aan de Nederlandse vormvereisten is voldaan.

De rechtbank benoemt een deskundige om een ouderschapsonderzoek uit te voeren, waarbij de focus ligt op de relatie tussen de ouders en de minderjarige. De moeder heeft zorgen geuit over de omgangsregeling, vooral in verband met vermoedens van seksueel misbruik. De rechtbank oordeelt dat de ouders in een hevig conflict zijn verwikkeld en dat dit de ontwikkeling van de minderjarige beïnvloedt. De rechtbank benadrukt het belang van een goede verstandhouding tussen de ouders en beveelt een forensisch mediationonderzoek aan om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren.

De rechtbank houdt verdere beslissingen over de gezagsvoorziening, omgangsregeling en het paspoort van de minderjarige aan, in afwachting van de uitkomsten van het ouderschapsonderzoek. De rechtbank wijst ook verzoeken van de vader en moeder af die niet relevant zijn voor de huidige procedure. De beslissing over de omgangsregeling blijft voorlopig, met de verwachting dat de ouders in het kader van het ouderschapsonderzoek tot afspraken zullen komen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: 08-1742
Zaaknummer: 306160
Datum beschikking: 30 maart 2009
Erkenning, gezag en omgang
Beschikking op het op 3 maart 2008 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [plaats A],
advocaat: mr. P.J. Montanus te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de vader,
wonende te [plaats A],
advocaat: mr. A.J.M.H. de Werd te 's-Gravenhage.
Procedure
Bij beschikking van 10 december 2008 van deze rechtbank is - voor zover thans aan de orde -:
- iedere verdere beslissing aangaande de erkenning van en het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [datum] 2006 te [plaats A], alsmede de omgangsregeling aangehouden, waarbij de zaak voor wat betreft deze verzoeken is verwezen naar de meervoudige kamer alwaar de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet;
- de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling voor de toekomst in het belang van de minderjarige zal zijn en, vooruitlopend op de behandeling van de gezagsvoorziening voor de meervoudige kamer, zijn onderzoek uit te breiden met de vraag welke gezagsvoorziening in het belang van de minderjarige is en de rechtbank hierover te rapporteren en te adviseren;
- bepaald dat, ná ontvangst van het rapport en advies van de raad, de behandeling van de verzoeken aangaande de gezagsvoorziening en de omgangsregeling zal worden voortgezet op de terechtzitting van de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brief d.d. 16 december 2008 van de zijde van de raad;
- de brief d.d. 6 februari 2009 van de zijde van de raad;
- het faxbericht d.d. 11 februari 2009 van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 13 februari 2009 van de zijde van de moeder;
- de brief met bijlagen d.d. 13 februari 2009 van de zijde van de vader;
- het faxbericht met bijlage d.d. 16 februari 2009 van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 23 februari 2009 van de zijde van de raad;
- het faxbericht d.d. 25 februari 2009 van de zijde van de vader, houdende een aanvullend verzoek;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 2 maart 2009 van de zijde van de moeder.
Op 2 maart 2009 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij is verschenen de moeder bijgestaan door een tolk in de [land B] taal, mevrouw [A], en haar advocaat met een advocaatstagiair. Voorts is verschenen de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de [land A] taal, mevrouw [B]. Ten slotte is de heer [C] namens de raad verschenen.
Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
Thans zijn de volgende verzoeken nog aan de orde.
Het verzoek van de moeder - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de raad opdracht te geven een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van een omgangsregeling, daarvan rapportage te doen aan de rechtbank en op basis hiervan een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen.
Het (zelfstandig) verzoek van de vader - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -:
- voor recht te verklaren dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige hebben;
- subsidiair, te bepalen dat de vader voortaan met de moeder gezamenlijk zal zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
- een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige bij de vader zal zijn:
* een dag per week, van woensdag naar de crèche tot donderdag naar de crèche,
* iedere twee weken het hele weekeinde van vrijdag uit de crèche/na school tot maandag naar de crèche/school;
* gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen en om en om op de verjaardag van de minderjarige;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per keer dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt.
De moeder heeft haar verzoek bij faxbericht d.d. 16 september 2008 aangevuld, in die zin dat zij heeft verzocht om ter terechtzitting getuigen te horen.
De vader heeft zijn verzoek bij faxbericht d.d. 25 februari 2009 aangevuld. Hij heeft verzocht de moeder te verplichten om haar medewerking te verlenen bij het aanvragen van een [land A] paspoort voor de minderjarige. Voorts heeft de vader verzocht (alsnog) de opheffing te bevelen van het loonbeslag met betrekking tot de kinderalimentatie. De vader heeft ten slotte verzocht om aan de aanvullende verzoeken een dwangsom te verbinden van € 250,-- per dag voor iedere dag dat de moeder na de in deze te wijzen beschikking nalatig blijft bij de opheffing van het beslag dan wel weigert mee te werken aan de paspoortaanvraag.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De erkenning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vader de gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek.
De erkenning door de vader
Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge artikel 4 lid 1 van de Wet conflictenrecht afstamming (WCA) [land A] recht, zijnde het nationale recht van de vader, van toepassing is op de bevoegdheid van de vader tot erkenning van de minderjarige en de hiervoor geldende voorwaarden. De rechtbank concludeert overeenkomstig het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) d.d. 8 april 2008 dat de (niet met de moeder gehuwde) vader de minderjarige ingevolge de toepasselijke bepalingen van het [land A] recht rechtsgeldig heeft erkend.
De toestemming van de moeder en de akte van erkenning
De rechtbank volgt het IJI in zijn conclusie dat op de toestemming door de moeder op grond van het vierde lid van artikel 4 WCA het nationale recht van de moeder, zijnde het [land C] recht, van toepassing is. Blijkens het rapport van het IJI gelden naar [land C] recht - naast de schriftelijke toestemming van de moeder - een tweetal voorwaarden:
1) er dienen twee getuigen aanwezig te zijn bij de toestemmingsverlening;
2) het zogenoemde gemeentelijke Social Welfare Committee dient haar goedkeuring te verlenen aan de erkenning.
De moeder heeft de conclusie van het IJI - dat deze voorwaarden vormvereisten betreffen waarop de lex fori, aldus Nederlands recht (artikel 10 Wet Algemene Bepalingen), van toepassing is - bestreden. Nu het toestemmingsvereiste van het Social Welfare Committee een belangrijke maatschappelijke functie heeft in [land C], kan dit niet worden gekwalificeerd als een vormvoorschrift. De erkenning is nietig omdat niet is voldaan aan bovengenoemde voorwaarden, aldus de moeder.
De moeder heeft voorts ter terechtzitting gesteld dat zij met haar toestemming nooit heeft geweten en in geen geval heeft beoogd gevolgen voor de gezagsverhouding in het leven te roepen. Bovendien blijkt uit de overgelegde akten dat zij slechts heeft getekend voor de erkenning naar [land C] recht en niet voor de latere erkenning naar [land A] recht, aldus de moeder.
Volgens de vader wordt de erkenning niet aangetast door het ontbreken van de naar [land C] recht vereiste getuigen en de goedkeuring door het Social Welfare Committee. Nu de minderjarige in Nederland woont en is geregistreerd, is het belang dat het Social Welfare Committee dient te beschermen, namelijk dat de minderjarige niet 'verdwijnt', voldoende gewaarborgd. Bovendien zijn de [land C] voorschriften niet relevant, nu op grond van de lex fori moet worden voldaan aan de vormvereisten naar Nederlands recht.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de moeder door ondertekening van de akte van erkenning schriftelijk haar toestemming heeft verleend aan de erkenning van de minderjarige door de (biologische) vader. Nu de akte van erkenning in Nederland is opgemaakt is de rechtbank van oordeel dat op grond van de lex fori (in ieder geval) moet worden voldaan aan de (vorm)voorschriften naar Nederlands recht met betrekking tot de via die akte verleende toestemming door de moeder. Tussen partijen is niet geschil dat aan die Nederlandse voorwaarden is voldaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de voorwaarden die het Nederlandse recht stelt aan de rechtsgeldigheid van de toestemming van de moeder ook de door de voornoemde [land C] voorschriften gewaarborgde belangen beschermen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de toestemming wordt verleend bij een akte opgemaakt door een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand of een Nederlandse notaris die er op toeziet dat de toestemming voor de erkenning op rechtsgeldige wijze plaatsvindt, zowel naar Nederlands recht als naar toepasselijk buitenlands recht.
Vaststaat dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in het onderhavige geval bij het opmaken van de (eerste) akte van erkenning [land C] recht heeft toegepast en kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de voornoemde [land C] toestemmingsvereisten in dit geval toe te passen.
De moeder heeft ter terechtzitting onweersproken gesteld dat de ratio van de toestemming van het [land C] gemeentelijke Social Welfare Committee en de aanwezigheid van de getuigen, vaak twee maatschappelijk werkers van het Committee, is gelegen in het vanaf de geboorte uitoefenen van controle op de kinderen. De registratie van het Social Welfare Committee voorkomt dat kinderen 'verdwijnen'.
De rechtbank is van oordeel dat voormeld belang voldoende is gewaarborgd door de Nederlandse voorschriften en de ambtenaar van de burgerlijke stand die toeziet op de naleving daarvan.
Voorts is gesteld noch gebleken dat de [land C] (vorm)voorschriften voor de toestemming door de moeder in een geval als het onderhavige enig ander belang beschermen welk belang hier is geschonden.
Op grond van het voorgaande wordt voorbij gegaan aan de stelling van de moeder dat de erkenning nietig is wegens het niet voldoen aan de toestemmingsvereisten. De rechtbank stelt dan ook vast dat de vader van de minderjarige rechtsgeldig heeft erkend.
De forensische mediation/het ouderschapsonderzoek
De moeder heeft haar verzoeken ter terechtzitting aangevuld, in die zin dat zij heeft verzocht om overeenkomstig het bepaalde in artikel 194 Rv, een deskundige te benoemen die de minderjarige zelf en de vermoedens van de moeder aangaande seksueel misbruik kan onderzoeken.
De raad heeft bij brief d.d. 23 februari 2009 verslag gedaan van zijn bevindingen en overdenkingen. De raad heeft opgemerkt dat, ondanks dat er geen volledig onderzoek is uitgevoerd, het door de moeder verzochte deskundig onderzoek van de minderjarige praktisch onmogelijk is. Voor zover er al in de toekomst tot een dergelijk onderzoek wordt overgegaan, dient allereerst de verstandhouding tussen de ouders te zijn verbeterd en moet er voor de minderjarige rust bestaan op het ouderfront. Volgens de raad staat het niet kunnen loslaten van de vooronderstellingen van de moeder over de vader de ontwikkeling van de minderjarige in de weg. De raad acht het veeleer in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de ouders hun geschillen beslechten, de onderlinge communicatie verbeteren en hun verstandhouding normaliseren.
De ouders kunnen zich door middel van een ouderschapsonderzoek heroriënteren op hun ouderschap. Hierbij kunnen volgens de raad met name de (ouder)relatie, het oudersysteem, de opvoedingssituatie van de minderjarige, de pedagogische- en affectieve mogelijkheden van de ouders, de omgangsregeling en de positie van de niet-verzorgende ouder onderwerp van onderzoek zijn. Nu beide ouders vooronderstellingen hebben over de (mentale) gezondheidstoestand van de andere ouder, kunnen vragen hieromtrent en over de persoonlijkheid van beide ouders eveneens in het onderzoek worden betrokken. Ten slotte kan de vraag omtrent de gezagsvoorziening in het onderzoek worden betrokken, aldus de raad in zijn brief.
De raad heeft in de persoon van de heer [C] ter terechtzitting en in aanvulling op voormelde brief, verklaard dat de minderjarige op dit moment al is beschadigd door het handelen van de ouders. De focus moet niet langer gericht zijn op de minderjarige, maar op zijn ouders.
Ter terechtzitting is het de rechtbank (wederom) gebleken dat de ouders in een hevig onderling conflict zijn verwikkeld, waarbij zij elkaar diskwalificeren als ouder. De rechtbank is met de raad van oordeel dat het probleem niet zozeer bij de minderjarige ligt, maar veeleer bij de geëscaleerde verstandhouding tussen de ouders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het instellen van het door de moeder verzochte deskundig onderzoek naar de minderjarige ter verificatie van de bij haar bestaande vermoedens en angsten. De rechtbank overweegt hiertoe dat, op grond van het door de ouders ter terechtzitting gestelde, niet aannemelijk is dat de vermoedens van de moeder terecht zijn. Voorts heeft de moeder ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat, indien het onderzoek haar niet zal bevestigen in haar vooronderstellingen over de vader, zulks haar niet gerust zal stellen en evenmin zal leiden tot herstel van haar vertrouwen in de vader. Ten slotte overweegt de rechtbank dat bij een dergelijk onderzoek het risico van beschadiging in welke vorm dan ook van de minderjarige bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat de verstandhouding tussen de ouders zo spoedig mogelijk dient te worden genormaliseerd, waarbij de minderjarige de ruimte krijgt om met zijn beide ouders gewoon contact te onderhouden. Beide ouders hebben ter terechtzitting de noodzaak van verbetering van hun verstandhouding en communicatie onderschreven. Gezien de ernst van het conflict en het feit dat de nog zeer jonge minderjarige thans klem zit tussen beide ouders, acht de rechtbank een ouderschapsonderzoek geïndiceerd. De ouders dienen in het belang van de minderjarige onder begeleiding van een deskundige te komen tot een heroriëntatie op hun ouderschap. Beide ouders hebben zich ter terechtzitting bereid verklaard om onder begeleiding van een forensisch mediator mee te werken aan een ouderschapsonderzoek. De rechtbank zal derhalve in het kader van een forensische mediation een dergelijk onderzoek bevelen en daarbij mevrouw drs. [D] als deskundige benoemen.
Wijze van onderzoek
De deskundige krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, met toepassing van mediationtechnieken, met de ouders gezamenlijk gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de minderjarige - gegeven de omstandigheden - zo goed mogelijk kan profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen tussen de ouders over en weer in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen over zaken die hun beider zoon aangaan. Tevens staat het de deskundige vrij om met de ouders afzonderlijk te spreken. De rechtbank acht het (vooralsnog) onwenselijk om de minderjarige bij het onderzoek te betrekken.
Uit een telefonisch onderhoud van de griffier met de deskundige is gebleken dat de deskundige bereid is het onderzoek op zich te nemen en dat zij hiermee naar verwachting in mei 2009 kan beginnen. In het onderzoek zal het Engels als voertaal gelden, nu beide partijen de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. De rechtbank verzoekt de deskundige bij het uit te voeren onderzoek (in ieder geval) de volgende vragen te betrekken:
a) Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b) Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds met beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c) Zijn er bijzonderheden in de opvoedingssituatie van de minderjarige waaraan aandacht moet worden besteed?
d) In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoefte van de minderjarige?
e) In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige?
f) Wat betekent dit voor de omgang tussen de minderjarige en de vader?
g) Is het in het belang van de minderjarige (en los van de na te noemen beschrijving van de juridische kwesties rond het gezag) wenselijk dat de ouders (in de toekomst) gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem zullen uitoefenen?
h) Komen er in het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige door de ouders?
De deskundige dient de rechtbank te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige - bij gebreke van overeenstemming tussen de ouders - bovengenoemde vragen te beantwoorden en de rechtbank te adviseren omtrent de omgang tussen de vader en de minderjarige, de wenselijke gezagsvoorziening en de wijze waarop partijen in het belang van het kind invulling dienen te geven aan hun ouderschap. De rechtbank zal haar beslissing als na te melden pro forma aanhouden.
Kosten van het ouderschapsonderzoek
Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures zijn deze bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Partijen hebben er ter terechtzitting desgevraagd mee ingestemd om de kosten van het onderzoek bij helfte te delen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat partijen een voorschot dienen te voldoen van € 6.000,--, aldus een bedrag van € 3.000,-- door elk van partijen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 140,-- per uur, exclusief BTW (€ 166,77 per uur inclusief BTW).
Het gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Krachtens de artikelen 1 en 2 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101 (hierna: Haags Kinderbeschermingsverdrag) is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige, nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank volgt de conclusie van het IJI in zijn rapport d.d. 14 april 2008. Op grond van artikel 3 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag dient de vraag naar de bestaande gezagsvoorziening beoordeeld te worden naar het nationale recht van het kind. Nu vaststaat dat de minderjarige zowel de [land C] als de [land A] nationaliteit bezit, moet worden vastgesteld welke van deze beide nationaliteiten als de effectieve nationaliteit heeft te gelden. Het IJI heeft in zijn rapport aangegeven niet in staat te zijn te beoordelen welke nationaliteit heeft te gelden als de effectieve nationaliteit van de minderjarige.
Volgens de moeder geldt de [land C] nationaliteit als de effectieve nationaliteit van de minderjarige, nu de minderjarige [land C] spreekt en hij dagelijks met de [land C] cultuur in aanraking komt. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij naar [land C] recht van rechtswege is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
De vader is van mening dat de [land A] nationaliteit de effectieve nationaliteit van de minderjarige is, nu hij in [land A] is gedoopt, [taal land A] spreekt en - onder meer door zijn [land A] familie - voortdurend in aanraking komt met de [land A] cultuur. De vader is van mening dat hij naar [land A] recht van rechtswege is belast met het gezag over de minderjarige.
De rechtbank zal de vraag aangaande de effectieve nationaliteit van de minderjarige thans in het midden laten en hierover geen beslissing nemen. Zij is met de raad van oordeel dat de ouders de gezagskwestie bij de mediator, in het kader van het ouderschapsonderzoek aan de orde dienen te stellen en, indien mogelijk, moeten bespreken welke uitkomst naar hun beider mening op dit punt het meest is gewenst. De rechtbank merkt hierbij wel op dat het, los van de vraag naar de effectieve nationaliteit van de minderjarige en de vraag of er thans reeds sprake is van een gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders, naar het oordeel van de rechtbank op termijn in de rede ligt dat de ouders het gezag over hun beider zoon gezamenlijk gaan uitoefenen. De rechtbank overweegt voorts dat naar Nederlands recht artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) de (juridische) vader de mogelijkheid biedt om gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige te worden belast. De vader heeft hierom subsidiair verzocht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank haar beslissing omtrent de gezagsvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het in het kader van de forensische mediation in te stellen ouderschapsonderzoek, aanhouden als na te melden.
De verblijfplaats van de minderjarige
Nu de vader zijn ter terechtzitting (wederom) gedane verzoek aangaande de verblijfplaats van de minderjarige ook ter terechtzitting (wederom) heeft ingetrokken, hoeft de rechtbank hierover geen beslissing te nemen.
Het paspoort voor de minderjarige
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, nu het verzoek - gelet op het feit dat zowel de ouders als de minderjarige de gewone verblijfplaats in Nederland hebben - voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet (Pw) dient bij een aanvraag van een reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming te worden overgelegd van de gezaghebbende ouder. Blijkens het tweede lid van dit artikel kan, indien bij de gezamenlijke gezagsuitoefening één van de personen die het gezag uitoefenen weigert een verklaring als bedoeld in het eerste lid af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen beide personen beproeft.
Nu de aangehouden beslissing omtrent de gezagsvoorziening - gelet op het bepaalde in artikel 34 lid 2 Pw - nauw samenhangt met het verzoek van de vader met betrekking tot het paspoort, zal de rechtbank dit verzoek eveneens aanhouden. De rechtbank overweegt voorts dat de vader gezien de na te melden omgangsregeling, thans (nog) geen belang heeft bij zijn verzoek. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders in het kader van het ouderschapsonderzoek afspraken zullen maken over het ([land A]) paspoort van hun zoon.
De omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Krachtens de artikelen 1 en 2 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige, nu zijn gewone verblijfplaats in Nederland is.
Inhoudelijke beoordeling
Blijkens de brief d.d. 23 februari 2009 dient de huidige omgangsregeling volgens de raad minimaal te worden gehandhaafd. De raad acht het in het belang van de minderjarige om deze regeling in de nabije toekomst, rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de minderjarige, verder uit te breiden. In verband met de identificatie van de minderjarige met zijn ouders en hun onderlinge relatie, dienen partijen bij de (huidige) omgangsregeling rekening te houden met de behoefte van de minderjarige aan structuur, voorspelbaarheid en modelgedrag, aldus de raad in zijn brief.
De moeder heeft ter terechtzitting gesteld dat hoewel de 'night terrors' sinds een maand zijn afgenomen, haar zorgen over de minderjarige nog altijd bestaan. De minderjarige heeft 's nachts onbedaarlijke huilbuien en hij heeft een aantal keren aangegeven niet naar de vader toe te willen. Hoewel het wekelijks terugkerende patroon als gevolg van de huidige regeling voor zowel de moeder als de minderjarige een grote inbreuk op hun gezinsleven vormt, heeft de moeder sinds het vonnis van 7 mei 2008 altijd uitvoering gegeven aan deze regeling. Zij bereidt de minderjarige voor en stimuleert hem om met de vader mee te gaan. Een uitbreiding van de omgangsregeling is volgens de moeder niet aan de orde zolang er niet meer duidelijkheid komt over haar vermoedens betreffende seksueel misbruik. Zij acht op dit moment begeleide omgang bij het omgangshuis de meest aangewezen vorm van omgang.
De vader heeft gesteld dat het ouderschapsonderzoek in het kader van de forensische mediation de uitbreiding van de omgang niet mag vertragen. Nu van contra-indicaties niet is gebleken, heeft de vader op grond van artikel 1:377a BW recht op omgang. Door minder te gaan werken kan de vader zijn zoon opvangen op de dagen die de minderjarige thans op de crèche doorbrengt. Zolang de moeder zich verzet tegen een uitbreiding van de huidige regeling, blijft de vader vasthouden aan de wekelijkse omgangsregeling, zo heeft hij gesteld.
De raad heeft ter terechtzitting, in aanvulling op zijn brief, verklaard dat de minderjarige zich thans ten aanzien van de omgangsregeling met de vader in een moeilijke leeftijdsfase bevindt. Een peuter heeft enerzijds de behoefte om zich los te maken van de ouders en anderzijds heeft hij behoefte aan identificatie met elk van de ouders en hun onderlinge relatie. Voorts kampen peuters met zogenaamde 'magische angsten' en hebben zij een beperkt tijdsbesef. Gelet op deze omstandigheden is de raad van mening dat de omgangsregeling de minderjarige structuur en veiligheid moet bieden. De ouders moeten de minderjarige, door bij de omgang vaste rituelen uit te voeren, vertrouwd maken met de omgang. Zij moeten de minderjarige daarbij met woorden en lichaamstaal laten merken dat zij het contact met de andere ouder goedkeuren, aldus de raad.
De rechtbank hecht er aan allereerst (nogmaals) op te merken dat zij de moeder niet volgt in haar vermoedens dat er sprake zou zijn (geweest) van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting zijn zoon. Gezien dit gegeven ziet de rechtbank, zoals eerder overwogen, geen aanleiding tot het instellen van een deskundig onderzoek van de minderjarige of het vaststellen van een begeleide omgang bij het omgangshuis. Voorts heeft de rechtbank geen behoefte aan het horen van getuigen zoals door de moeder bij faxbericht d.d. 16 september 2008 (aanvullend) is verzocht. Voor zover de moeder deze verzoeken heeft gehandhaafd, wijst de rechtbank deze als na te melden af.
Ondanks de zeer gespannen verhouding tussen partijen - waarvan als vaststaand moet worden aangenomen dat de minderjarige hieronder ernstig lijdt - is er sinds de beschikking van 7 mei 2008 wekelijks omgang. De rechtbank betreurt het dat de ouders elkaar niet de ruimte kunnen geven om de omgang in onderling overleg aan te passen op elkaars wensen. De rechtbank verwacht van beide ouders dat zij zich zullen inspannen om in het kader van het ouderschapsonderzoek een manier te vinden om elkaar en de minderjarige deze ruimte wel te bieden, waarbij de minderjarige zich vrij kan voelen in het contact met beide ouders en bij elk van hen volledig zichzelf kan zijn. De rechtbank is met de raad van oordeel dat de huidige regeling in beginsel in de toekomst moet worden uitgebreid. Nu de omgang echter in het kader van het ouderschapsonderzoek aan de orde zal komen, dienen de ouders in dat kader tot afspraken te komen over de vormgeving van de toekomstige regeling.
Mochten de ouders daar niet in slagen dan dient de deskundige de rechtbank daaromtrent te rapporteren en adviseren naar aanleiding van het ouderschapsonderzoek zoals hiervoor overwogen. De rechtbank zal haar beslissing omtrent de definitieve omgangsregeling derhalve als na te melden aanhouden.
Nu de bij kort geding van 11 oktober 2007 vastgestelde en op 7 mei 2008 bekrachtigde omgangsregeling - waarbij de minderjarige, onder verbeurte van een dwangsom, wekelijks op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft - van kracht blijft, zal de rechtbank het verzoek van de vader een dwangsom te verbinden aan de nog vast te stellen omgangsregeling, eveneens aanhouden.
Het loonbeslag
De moeder heeft ter terechtzitting, bij monde van haar advocaat, toegezegd dat zij ervoor zal zorgen dat het loonbeslag binnen een week na de terechtzitting van 2 maart 2009 zal worden opgeheven. De rechtbank gaat er vanuit dat de moeder haar toezegging gestand zal doen en zal het verzoek van de vader derhalve wegens gebrek aan belang afwijzen.
De dwangsommen
Het loonbeslag
De rechtbank ziet in de uitdrukkelijke toezegging van de moeder ten aanzien van het opheffen van het loonbeslag als voormeld aanleiding om het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom eveneens bij gebrek aan belang af te wijzen.
Het paspoort
Nu het verzoek aangaande het paspoort voor de minderjarige zal worden aangehouden, zal de rechtbank het verzoek van de vader om hieraan een dwangsom te verbinden eveneens aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
beveelt een onderzoek door na te noemen deskundige waarbij een oordeel gevraagd wordt als overwogen in het lichaam van deze beschikking;
benoemt als deskundige:
mevrouw drs. [D],
kantoorhoudende te [plaats A],
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De deskundige zal hiervan, alsmede van de inhoud van die opmerkingen en verzoeken en van haar eventuele reactie daarop in haar schriftelijk bericht doen blijken. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, zal de deskundige daarvan terstond afschrift aan de wederpartij verstrekken;
bepaalt dat de advocaten van beide partijen, binnen drie weken na deze beschikking aan genoemde deskundige een afschrift van alle gedingstukken ter beschikking zullen stellen;
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden pas behoeft aan te vangen nadat beide partijen een bedrag van € 3.000,--
hebben gestort op bankrekening X ten name van Arrondissement 537 Den Haag onder vermelding van zaak- en rekestnummer, zulks als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek, en vervolgens de griffier de deskundige van de ontvangst daarvan op de hoogte heeft gesteld;
bepaalt dat voornoemd voorschot vóór 15 april 2009 door partijen zal zijn gestort;
bepaalt dat de deskundige de rechtbank zal verzoeken om vaststelling van een nader voorschot indien en zodra haar in de loop van het onderzoek blijkt dat dit meer gaat kosten dan het oorspronkelijke voorschot. Beide partijen dienen zich uit te laten over de hoogte van het nadere voorschot, waarna terzake een beschikking zal volgen;
bepaalt dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven;
bepaalt dat de deskundige haar schriftelijk, gemotiveerd en ondertekend rapport, vergezeld van haar declaratie, zal zenden naar de griffier van deze rechtbank, sector Familie- en Jeugdrecht, Postbus 20302, 2500 EH 's-Gravenhage, uiterlijk vier weken voor na te melden pro forma datum;
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt;
wijst af de verzoeken van de vader ten aanzien van de opheffing van het loonbeslag en de hieraan verbonden dwangsom;
wijst af de verzoeken van de moeder tot het instellen van een deskundig onderzoek naar de minderjarige, het verwijzen van partijen naar het omgangshuis en het doen horen van getuigen;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de gezagsvoorziening, de omgangsregeling en de daaraan verbonden dwangsom, het paspoort en de daaraan verbonden dwangsom, alsmede de definitieve vaststelling van de kosten van het deskundigenonderzoek PRO FORMA aan tot 1 DECEMBER 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.D. Veenendaal, J.M. van Baardewijk, en A. Zonneveld, kinderrechters, bijgestaan door mr. E. Noorlander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2009.