ECLI:NL:RBSGR:2009:BI9210

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/27273
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van een vrouw uit de Democratische Republiek Congo (DRC) op basis van gewijzigde omstandigheden en mensenrechtensituatie

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de tweede asielaanvraag van eiseres, een vrouw afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC). Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 27 februari 2008, waarbij zij zich beroept op de verslechterde situatie voor vrouwen in de DRC. Ze verwijst naar een ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken en een persbericht van de VN Speciale Rapporteur, waarin de ernstige mensenrechtensituatie en het wijdverbreide seksuele geweld tegen vrouwen in de DRC worden beschreven. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat deze documenten betrekking hebben op de algemene situatie in de DRC, niet betekent dat ze irrelevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de wijdverbreidheid van seksueel geweld in de DRC zo ernstig is dat het niet mogelijk is om onderscheid te maken tussen de risico's die verschillende groepen vrouwen lopen.

De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem en openbaar uitgesproken op 2 juni 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 27273
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2009
in de zaak van:
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], Burger van de Democratische Republiek Congo (DRC),
eiseres, verblijvende [locatie],
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 27 februari 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 3 maart 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 3 maart 2008 beroep ingesteld en op 4 maart 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter in deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 18 maart 2008 (kenmerk: AWB 08 / 7929 en AWB 08 / 7925) het beroep gegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
1.2 Verweerder heeft tegen deze uitspraak op 15 april 2008 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De Afdeling heeft het hoger beroep bij uitspraak van 7 juli 2008 (kenmerk: 200802709/1) gegrond verklaard, de uitspraak van 18 maart 2008 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres heeft (eerder) op 1 december 2003 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag van 1 december 2003 bij besluit van 6 september 2004 afgewezen. Dat besluit is na de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen van 15 april 2005 (kenmerk: AWB 04/43533) in rechte vast komen te staan.
2.2 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.4 Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling valt op te maken dat artikel 4:6 van de Awb blijkens de wetsgeschiedenis niet ziet op de situatie dat het recht wordt gewijzigd. Indien het voor de aanvraag relevante recht wordt gewijzigd, kan ook zonder dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden een nieuwe aanvraag worden ingediend, die op grond van de dan geldende bepalingen wordt beoordeeld. Hieruit volgt dat in de onderhavige zaak allereerst dient te worden getoetst of artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn) kan worden aangemerkt als een voor eiseres relevante wijziging van recht.
2.5 Naar aanleiding van de onderhavige asielaanvraag van 27 februari 2008 is eiseres op 1 maart 2008 gehoord. Uit het rapport van dat gehoor blijkt dat eiseres heeft verklaard dat zij een herhaalde aanvraag doet omdat zij bij terugkeer in de Democratische Republiek Congo (DRC) vreest voor problemen vanwege haar Tutsi afkomst en haar positie als vrouw. Bij brief van 21 februari 2008 heeft eiseres aan verweerder de volgende documenten doen toekomen:
- het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken over de DRC van 12 december 2007 (het ambtsbericht);
- een persbericht van Prof. Dr. Yakin Ertürk, VN Speciale Rapporteur van 30 juli 2007;
- een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen van 29 juni 2007 (AWB 07/23909);
- een Wijzigingsbesluit vreemdelingencirculaire (WBV) 2000 (2007/35).
In haar zienswijze van 3 maart 2008 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, voor haar een relevante wijziging van het recht inhoudt.
2.6 Bij uitspraak van 18 maart 2008 heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter 18 maart 2008 vernietigd en de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State (hierna: Wet RvS) naar de rechtbank teruggewezen en het volgende overwogen.
“(…)De vreemdeling heeft in het kader van haar eerdere procedure verklaard dat (…).Gezien deze verklaring, is de vreemdeling afkomstig uit de provincie Banundu (…)De vreemdeling heeft met de verwijzing naar het ambtsbericht van 12 december 2007 niet aangetoond dat in de provincie Bandundu ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 3 maart 2008 sprake was van een binnenlands gewapend conflict. (…)Zo zich ten tijde van de totstandkoming van voormeld besluit elders in de DRC al een binnenlands gewapend conflict voordeed, heeft de vreemdeling evenmin aangetoond dat in de provincie Bandundu op dat moment sprake was van gevolgen daarvan voor haar. (…) De vreemdeling valt, gezien het vorenstaande, niet onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, zodat deze bepaling geen voor haar relevante wijziging van het recht is. Dit heeft de voorzieningenrechter niet onderkend Voorts heeft de voorzieningenrechter ten onrechte niet beoordeeld of hetgeen de vreemdeling voor het overige in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan worden aangemerkt dan wel of uit het aldus door haar aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor haar relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan.”
2.7 De rechtbank stelt de omvang van het geding na terugwijzing van de onderhavige zaak door de Afdeling als volgt vast. Ingevolge artikel 44 van de Wet RvS, voor zover thans van belang, wijst de Afdeling een zaak terug naar een rechtbank, die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien zij van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005 (JV 2005/190) dient artikel 44 van de Wet RvS zo te worden opgevat dat een teruggewezen zaak moet worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing.
2.8 Eiseres heeft bij brieven (en producties) van 10 maart 2008 en 2 maart 2009 en ter zitting de gronden van haar beroep aangevuld en gesteld dat zij op grond van rechterlijke uitspraken van na de voormelde uitspraak van de Afdeling in haar zaak, thans kan aantonen dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn een voor haar relevante wijziging van het recht is. Eiseres doelt op een (door haar overgelegde) uitspraak van 16 januari 2009 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem (kenmerk: AWB 08/44716), waarin de voorzieningenrechter (als voorlopig oordeel) heeft overwogen dat er in de DRC sprake is van een binnenlands gewapend conflict en het arrest van het Europese Hof van Justitie van 17 februari 2009 in de zaak Elfagaji.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat de voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter in Arnhem en het arrest van het Europese Hof geen ander licht werpen op het oordeel van de Afdeling in de onderhavige zaak.
2.10 Aan de orde is thans nog of hetgeen eiseres voor het overige in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan worden aangemerkt dan wel of uit het aldus door haar aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor haar relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank betreft het de Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2007/23 geen voor eiseres relevante wijziging van het recht. In dit WBV zijn weliswaar de Tutsi uit de DRC aangewezen als kwetsbare minderheidsgroepering, echter de gestelde Tutsi afkomst van eiseres is in de eerste procedure niet geloofwaardig geacht.
2.12 Het nieuwe beleid met betrekking tot de positie van vrouwen, vastgelegd in WBV 2007/35 op grond waarvan niet (langer) wordt verlangd dat een asielzoekster zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming, is voorts slechts relevant voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in de DRC. Zulks is voor eiseres niet het geval, aangezien haar asielrelaas in de eerste procedure ongeloofwaardig is geacht, zodat evenmin sprake is van een relevante wijziging van het beleid.
2.13 Eiseres heeft ten slotte verwezen naar het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken over de DRC van 12 december 2007 (het ambtsbericht) en een persbericht van Prof. Dr. Yakin Ertürk, VN Speciale Rapporteur van 30 juli 2007 en zich op basis van deze documenten beroepen op de verslechterde situatie voor vrouwen in de DRC.
2.14 De rechtbank stelt vast dat uit het ambtsbericht, onder meer, naar voren komt dat seksueel geweld tegen vrouwen in de DRC op grote schaal voorkomt als oorlogswapen. Volgens Unicef heeft het geweld epidemische vormen aangenomen. Verkrachtingen vinden in het gehele land plaats hierbij gaat het ook om zeer jonge meisjes (baby’s) en hoogbejaarde vrouwen. De verkrachtingen vinden dikwijls op zeer wrede en vernederende wijze plaats. Vrouwen worden door een groep mannen verkracht in aanwezigheid van hun familieleden en na verkrachting worden ze doodgeschoten of hun geslachtsdelen met messen en stokken verminkt. Ook komt het voor dat mannen gedwongen worden hun familieleden te verkrachten en dat vrouwen gedwongen worden om menselijk vlees te eten. Volgens sommige schattingen zou 30% van de Congolese vrouwen verkracht zijn. Volgens een deskundige is het seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo erger dan waar ook ter wereld. Zowel de overgebleven rebellenbewegingen als ook soldaten van de FARDC en politieagenten maken zich op grote schaal schuldig aan seksueel geweld. Volgens MONUC werd in de tweede helft van 2006 ongeveer 40% van de gemelde verkrachtingen door soldaten van de FARDC gepleegd, 23% door politieagenten en 37% door anderen (waaronder militieleden). Volgens een bron worden verkrachtingen in de DRC in toenemende mate door burgers gepleegd.
2.15 De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat het algemeen ambtsbericht van 12 december 2007 en het persbericht van Prof. Dr. Yakin Ertürk, betrekking hebben op de algemene situatie in de DRC geen grond vormt voor het oordeel dat reeds daarom op voorhand is uitgesloten dat hetgeen daarin is vermeld, kan afdoen aan het besluit van 6 september 2004 en de overwegingen waarop dat berust, voor zover aan eiseres daarin een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw is geweigerd. Omdat iedere asielaanvraag wordt beoordeeld in het licht van hetgeen over de algehele situatie en in het bijzonder de mensenrechtensituatie in het land van herkomst bekend is, kan niet zonder meer worden uitgesloten dat deze stukken, hoewel zij geen concrete informatie met betrekking tot eiseres persoonlijk bevatten, met het oog op deze verleningsgrond een veranderde omstandigheid kunnen zijn. Dit klemt temeer omdat, nu de wijdverbreidheid van het seksuele geweld “epidemische vormen” heeft aangenomen, niet zonder meer valt in te zien dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen de risico’s die verschillende (groepen van) vrouwen lopen, zodat niet duidelijk is welke individuele omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of een vrouw afkomstig uit de DRC de vrees voor seksueel geweld aannemelijk heeft gemaakt. De conclusie luidt dan ook dat verweerder de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb heeft afgewezen.
2.16 De rechtbank zal hierom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 Eiseres heeft in de beroepsfase (gronden beroep 10 maart 2008) een beroep gedaan op de kwetsbare positie van uitgeprocedeerde asielzoekers die terugkeren naar de DRC. Ter onderbouwing heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 4 december 2007 (AWB 07/44179). In deze uitspraak is gewezen op een uitspraak van een Britse rechter en informatie van Docu Congo. Verweerder kan bij gelegenheid van de nieuw te nemen beslissing hieraan aandacht besteden. De rechtbank acht het derhalve thans niet opportuun met toepassing van artikel 83 Vw de uitspraak van de Britse rechter en de informatie van Docu Congo bij de beoordeling te betrekken.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 maart 2008;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 2 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.