Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
eiser [naam eiser], geboren [geboortedatum] in 1978, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in detentie, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M.P. van der Velde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 6 oktober 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 maart 2009 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 14 april 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 28 april 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.C. Tilman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de ter zitting gestelde verschillen in werkwijzen tussen de verschillende Marokkaanse consulaten.
Bij fax van 29 april 2009 heeft verweerder de rechtbank daarover bericht. Op 29 april 2009 heeft eiser op het bericht van verweerder gereageerd. Eiser heeft geen toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Het onderzoek is ter nadere zitting van 12 mei 2009 hervat. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn eerstgenoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het aantal laissez passers (lp’s) dat is verstrekt door het Marokkaanse consulaat in Den Bosch sinds oktober 2008 en in hoeverre dit verschilt ten opzichte van de afgegeven lp’s door de andere Marokkaanse consulaten.
Bij fax van 14 mei 2009 heeft verweerder de rechtbank daarover bericht. Op 18 mei 2009 heeft eiser op het bericht van verweerder gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 mei 2009 gesloten.
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
In het faxbericht van eiser van 29 april 2009 gaf eiser aan dat verweerder deze rechtbank op 29 april 2009 onvoldoende geïnformeerd heeft. Uit verweerders reactie blijkt nog steeds niet op welke wijze een bepaalde lp-aanvraag bij een bepaald consulaat terecht komt en er zijn ook onduidelijkheden wat betreft de verschillende werkwijzen. Verweerder dient duidelijk te maken op basis waarvan een vreemdeling bij een bepaald consulaat terecht komt. Eiser vraagt zich af of er een verschil is in het aantal afgegeven lp’s en de snelheid waarmee dit gebeurt tussen de verschillende consulaten
Ter nadere zitting gaf eiser aan dat het zicht op uitzetting in het geding kan komen indien het ene consulaat makkelijker een lp afgeeft dan het andere consulaat. Eiser verzoekt verweerder gegevens over te leggen met betrekking tot het aantal afgegeven lp’s door de verschillende consulaten in het afgelopen half jaar.
In het faxbericht van 18 mei 2009 gaf eiser aan dat verweerder de rechtbank niet nader wil informeren, dat er niet zozeer sprake is van een onmogelijkheid om gespecificeerde gegevens te verstrekken maar van onwilligheid. Het is niet de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) die de gegevens met betrekking tot het aantal verstrekte lp’s in beheer heeft, maar de lp-afdeling. Hierdoor wordt het vermoeden versterkt dat er door de verschillende werkwijzen van de consulaten ook wezenlijk verschillende aantallen lp’s worden verstrekt.
De zes maanden belangenafweging is te laat gemaakt. Verweerder stelt dat deze op 6 april 2009 is gemaakt, maar dat is niet het geval. De voortgangsrapportage is immers niet op deze datum opgesteld.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
In het faxbericht van 29 april 2009 gaf verweerder aan dat er vier Marokkaanse consulaten zijn, in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Bosch. Bij de consulaten in Rotterdam, Amsterdam en Utrecht worden alle vreemdelingen in persoon gepresenteerd. Bij het consulaat in Den Bosch worden sinds oktober 2008 alleen vrijwilligers en gedocumenteerden in persoon gepresenteerd. Alle overige aanvragen worden na ontvangst direct in onderzoek genomen in Rabat, waarbij het onderzoek op basis van hun vingerafdrukken plaatsvindt. Onderzoeken in zaken van vreemdelingen die niet willen meewerken kunnen lange tijd in beslag nemen. De consulaten bepalen welke lp-aanvraag bij welk consulaat worden ingediend. De lp-aanvraag van eiser is ingediend bij het consulaat Den Bosch
Ter nadere zitting gaf verweerder aan hoe het zit met de verdeling van de consulaten.
Onder het consulaat Amsterdam valt: Noord-Holland, Friesland, Groningen, Hoofddorp en Kennemerland. Onder het consulaat Utrecht valt: Overijssel, Drenthe, Flevoland, Gooi- en Vechtstreek, Twente en Zwolle. Onder het consulaat Rotterdam valt: Zuid-Holland, Zeeland, Haaglanden, Hollands-Midden, en Brigade Scheldestromen. Onder het consulaat Den Bosch valt: Noord-Brabant, Midden West en Zuid Oost, Limburg, Gelderland, Gelderstromen en Zevenaar.
In welk gebied de vreemdeling terecht komt, hangt af van de plaats waar de vreemdeling in bewaring wordt gesteld. Dit zijn werkafspraken met de Marokkaanse autoriteiten, hiervan wordt niet afgeweken. Er zal nog geen sprake zijn van discrepantie tussen het aantal verstrekte lp’s door het consulaat Den Bosch en de overige consulaten gezien de korte duur dat er sprake is van een andere werkwijze van het consulaat Den Bosch. Indien blijkt dat er verschillen zullen ontstaan, zal verweerder in gesprek treden met het consulaat Den Bosch. Van eiser mag verwacht worden dat hij meewerkt. De presentatie zal dan in persoon plaatsvinden.
In het faxbericht van 14 mei 2009 gaf verweerder aan dat er sinds 1 oktober 2008 tot 14 mei 2009 ongeveer 330 lp-aanvragen zijn ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. In dezelfde periode zijn ruim 70 lp-akkoorden afgegeven. Het is voor de DT&V niet mogelijk deze cijfers uit te splitsen over de verschillende Marokkaanse consulaten. Hiervan wordt geen aparte registratie bijgehouden. Van eiser mag verwacht worden dat hij volledige medewerking verleent aan zijn vertrek op grond van de op hem rustende vertrekplicht, ex artikel 61 van de Vw 2000. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 23 april 2009 (200901771/1) is opnieuw geoordeeld dat in het kader van deze medewerking ook van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij aangeeft terug te willen keren naar zijn land van herkomst. Het dient dan ook voor rekening en risico van eiser te komen dat hij niet in persoon gepresenteerd wordt bij de Marokkaanse autoriteiten, nu hij niet zijn optimale medewerking heeft verleend aan zijn vertrek.
In een faxbericht van 23 april 2009, voorafgaande aan de eerste zitting, gaf verweerder aan dat verweerder van de regievoerder heeft vernomen dat de belangenafweging in het kader van de zes maanden inbewaringstelling wel degelijk op 6 april 2009 heeft plaatsgehad. De belangenafweging is echter neergelegd in de voortgangsrapportage die op 15 april 2009 is gedateerd, de datum waarop de voortgangsrapportage voor het laatst is gemuteerd. Ter zitting van 29 april 2009 heeft verweerder deze stelling nader toegelicht en aangegeven dat verweerder voortdurend een belangenafweging maakt, niet alleen bij ommekomst van de zes maanden. Verweerder heeft voorts verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 december 2007 (AWB 07/43318).
De rechtbank overweegt het volgende.
Vaststaat dat bij het Marokkaanse consulaat Den Bosch alleen vreemdelingen die gedocumenteerd zijn of die hebben aangegeven vrijwillig terug te willen keren in persoon worden gepresenteerd. Doordat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en evenmin gedocumenteerd is, wordt hij niet in persoon gepresenteerd. Zoals de AbRS heeft overwogen in haar uitspraak van 14 november 2005 (LJN: AU6710), brengt het wettelijk systeem, indien het belang van de openbare orde vordert dat met het oog op de voorgenomen uitzetting een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, niet mee dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt door de vrijheidsontnemende maatregel de mogelijkheid van uitzetting veiliggesteld doordat permanent kan worden toegezien op de van de vreemdeling te verlangen inspanningen tot terugkeer. Het zicht op uitzetting komt niet te ontbreken, integendeel, het wordt verscherpt en bevorderd. Uit de uitspraak van de AbRS van 23 april 2009 (LJN: BI3894), die betrekking heeft op een vreemdeling afkomstig uit Mongolië, waar de autoriteiten voor de verstrekking van een lp een door de desbetreffende vreemdeling ondertekende verklaring van geen bezwaar tegen terugkeer verlangen, blijkt dat in die gevallen het de vreemdeling vrij staat de gevraagde verklaring van geen bezwaar niet te ondertekenen. Dit kan gevolgen hebben voor de duur van de bewaring, doch dit leidt niet tot het oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting, aldus de AbRS. De rechtbank leidt uit de voorgaande uitspraken af dat indien door het ontbreken van medewerking van de vreemdeling de lp-procedure vertraging oploopt er door dat enkele feit geen sprake is van ontbreken van zicht op uitzetting.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting ontbreekt nu het afhankelijk is van het consulaat waar de lp-aanvraag terecht komt, of eiser wel of niet in persoon gepresenteerd wordt. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert. Hij onderneemt geen enkele actie om aan te tonen wat zijn nationaliteit dan wel identiteit is. Hij heeft geweigerd de lp-formulieren in te vullen voor zowel Algerije als Marokko. Niet is gebleken dat eiser terug wil naar zijn land van herkomst of anderszins mee wil werken om documenten te verkrijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gezien de hiervoor genoemde uitspraken van de AbRS er thans geen sprake is van het ontbreken van zicht op uitzetting. Het feit dat het consulaat Den Bosch er een andere werkwijze op na houdt dan de andere consulaten maakt voornoemd oordeel van de rechtbank niet anders, nog daargelaten dat nog niet vaststaat dat deze andere werkwijze tot vertraging in de lp-verstrekkingen zou leiden.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eiser dat de zes maanden belangenafweging te laat is gemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, door verweerder voortdurend een belangenafweging wordt gemaakt. Uit het feit dat in de voortgangsrapportage niet vermeld staat op welke datum de belangenafweging gemaakt is, volgt niet dat op 6 april 2009 geen belangenafweging gemaakt is.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.