ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8793

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7810
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 Vw 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd door eiser, die afkomstig is uit Sierra Leone. Eiser had een nieuwe aanvraag ingediend op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), na een eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet voldoende gemotiveerd was, met name ten aanzien van de afwijzing op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had aangevoerd dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op onmenselijke behandeling, omdat hij zonder zijn echtgenote en zoon zou moeten terugkeren naar Sierra Leone. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris niet adequaat had gereageerd op de argumenten van eiser en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, betrof, en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw te beslissen. Voor de overige gronden van het beroep, met betrekking tot andere artikelen van de Vw 2000, oordeelde de rechtbank dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die tot heroverweging van de eerdere afwijzing nopen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/7810, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 3 maart 2008 beroep ingesteld.
De zaak is op 3 februari 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen I. Jalloh, tolk.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, voor zover hier van belang, worden verleend aan de vreemdeling:
a. (...);
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. (...);
e. die als echtgenoot feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend;
f. (...).
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. het bestreden besluit
2.2.1. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft verweerder, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende overwogen.
Eiser wordt niet toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De nieuwe scheiding van zijn echtgenote die het gevolg is van de afwijzing van de aanvraag van eiser is geen onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. De enkele omstandigheid dat eiser alleen moet terugkeren naar Sierra Leone maakt niet dat er sprake is van een dergelijke behandeling.
Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. De traumatische ervaringen van de echtgenote van eiser zijn niet de reden van het vertrek van eiser uit het land van herkomst. Gelet hierop is evenmin sprake van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van het vertrek van eiser uit Sierra Leone.
Eiser is Nederland niet binnengekomen binnen drie maanden nadat zijn echtgenote op 8 maart 2002 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. De door eiser genoemde brief van 19 december 2007 van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer de Staten-Generaal (kenmerk: 5519656/07/DVB) heeft betrekking op het reguliere beleid inzake gezinshereniging en niet op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Als eiser in aanmerking wil komen voor gezinshereniging, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indienen.
2.3. de gronden van het beroep
Eiser heeft, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In het voornemen tot afwijzing is verweerder niet ingegaan op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000 genoemde toelatingsgronden. Naar aanleiding van de zienswijze had verweerder hier in een nieuw voornemen alsnog op moeten ingaan, in plaats van een motivering ter zake op te nemen in het bestreden besluit.
Ten onrechte acht verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig.
Ten onrechte is eiser niet toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Gelet op hetgeen zijn echtgenote in Sierra Leone heeft moeten meemaken, de jarenlange scheiding tussen eiser en zijn echtgenote die al die tijd niet wisten wat er van de ander geworden was, de wonderbaarlijke wijze waarop zij elkaar hebben teruggevonden, de volgens eiser zorgwekkende gezondheidssituatie van zijn echtgenote als gevolg van de traumatiserende gebeurtenissen in Sierra Leone en de omstandigheid dat eiser mede als gevolg daarvan een groot deel van de zorg voor zijn echtgenote en hun zoon Alex op zich heeft genomen, vormt de weigering eiser verblijf in Nederland toe te staan en de daaruit voortvloeiende rechtsplicht Nederland te verlaten een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom dit standpunt van eiser niet wordt gevolgd.
Ten onrechte is eiser niet toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Niet valt in te zien waarom in het geval van eiser geen sprake zou zijn van klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de traumatische ervaringen van de echtgenote van eiser geen betrekking hebben op het asielrelaas van eiser en geen aanleiding voor zijn vertrek uit Sierra Leone zijn geweest. De ervaringen van de echtgenote van eiser hebben wel degelijk betrekking op het asielrelaas van eiser. Eiser en zijn echtgenote delen als echtpaar de ervaringen vanaf eind december 1998, het moment waarop hun dorp werd aangevallen door de rebellen. Dat het standpunt van verweerder onjuist is, blijkt ook uit:
- de uitspraak van 10 mei 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in de zaak met procedurenummer AWB 03/8900 (www.rechtspraak.nl, LJN AP3165);
- de uitspraak van 9 juli 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, in de zaak met procedurenummer AWB 03/10456 (LJN AQ1716);
- de uitspraak van 23 september 2004 van deze rechtbank in de zaak met procedurenummers AWB 02/96371 en 02/96374 (voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan niet gepubliceerd);
- de uitspraak van 1 maart 2006 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, in de zaak met procedurenummers AWB 06/7092 en 06/7093 (voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan niet gepubliceerd);
- de uitspraak van 20 maart 2008 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, in de zaak met procedurenummer 07/27365 (voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan niet gepubliceerd);
Ten onrechte is eiser niet toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Uit de brief van 19 december 2007 van verweerder en uit WBV 2008/17 blijkt dat de nareistermijn van drie maanden geen beleid is waarvan verweerder niet zou kunnen afwijken.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit de uitspraak van 28 februari 2008 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake Saadi (zaaknummer 37201/06; NJ 2008, 444) kan worden afgeleid dat ook in een asielprocedure geklaagd mag worden over schending van deze verdragsbepaling. Het EHRM heeft de betreffende klacht van Saadi immers ontvankelijk geoordeeld.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De echtgenote van eiser en haar zoon Alex zijn Nederland naar eigen zeggen op 15 augustus 2001 ingereisd. Op 27 augustus 2001 heeft de echtgenote van eiser mede ten behoeve van haar zoon een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Tijdens het eerste en nader gehoor heeft zij, kort samengevat en voor zover hier van belang, verklaard dat zij in december 1998 gevangen is genomen door rebellen, dat zij eiser en haar zoon Abdulrahman sindsdien niet meer heeft gezien, dat zij in december 1998 zwanger was van Alex en dat hij op 13 juli 1999 is geboren, dat zij tijdens haar verblijf bij de rebellen veelvuldig is verkracht, dat zij de rebellen in 2001 is ontvlucht en dat zij daarna naar Nederland is gereisd. Bij besluit van 8 maart 2002 is de echtgenote van eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 27 augustus 2001 tot 27 augustus 2004 en mede geldig voor haar zoon Alex.
Op 21 juli 2004 heeft de echtgenote van eiser mede ten behoeve van haar zoon een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 30 januari 2007 is zij met verwijzing naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in het bezit gesteld van de aangevraagde vergunning, mede geldig voor haar zoon Alex.
Eiser is Nederland naar eigen zeggen op 7 juni 2004 ingereisd. Op 15 juli 2004 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Tijdens het eerste en nader gehoor heeft eiser, kort samengevat en voor zover hier van belang, verklaard dat zijn vader en zijn zoon Abdulrahman in december 1998 om het leven zijn gekomen doordat rebellen hun huis in brand hebben gestoken, dat de moeder en de broer van eiser toen zijn vermoord door de rebellen en dat hij zijn echtgenote sinds december 1998 niet meer heeft gezien. Bij besluit van 18 juli 2004 is de aanvraag van 15 juli 2004 van eiser afgewezen. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juli 2004.
Op 26 april 2007 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij het bestreden besluit is deze aanvraag afgewezen.
2.4.2. De aanvraag van 26 april 2007 is een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) moet de rechtbank ambtshalve onderzoeken of eiser aan zijn aanvraag van 26 april 2007 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die nopen tot heroverweging van de afwijzende beslissing op de eerdere aanvraag. Slechts indien en voor zover dit het geval is, kan de rechtbank volgens de Afdeling toekomen aan een beoordeling van het bestreden besluit.
2.4.3. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag van 15 juli 2004 niet wist dat zijn echtgenote in december 1998 is meegevoerd door de rebellen, dat zij tijdens haar verblijf bij de rebellen veelvuldig seksueel is misbruikt, dat zij op 13 juli 1999 is bevallen van een zoon (Alex) van wie eiser de vader is, dat zij de rebellen in 2001 is ontvlucht en dat zij naar Nederland is gekomen. Ten tijde van de aanvraag van 15 juli 2004 wist eiser evenmin dat zijn echtgenote op 8 maart 2002 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dat zij op 30 januari 2007 in het bezit zou worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, mede geldig voor haar zoon Alex.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser ten tijde van zijn eerdere aanvraag op de hoogte was of had moeten zijn van deze feiten en omstandigheden, wat door verweerder ook niet is gesteld. Het besluit van 30 januari 2007 dateert van na de afwijzing op de eerdere aanvraag van eiser en kon door eiser reeds hierom niet ten grondslag worden gelegd aan de aanvraag van 15 juli 2004.
2.4.4. Vervolgens moet de rechtbank, gelet op de onder 2.4.2. bedoelde jurisprudentie van de Afdeling, ambtshalve beoordelen of de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden nopen tot heroverweging van de afwijzing van de eerdere aanvraag van eiser. Namens eiser is ter zitting verklaard dat dit niet het geval is, voor zover het besluit van 18 juli 2004 inhoudt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, d of f, van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen reden om hier anders over te oordelen. Gelet hierop en gezien de onder 2.4.2. bedoelde jurisprudentie komt de rechtbank niet toe aan een beantwoording van de vraag of verweerder het asielrelaas van eiser in het bestreden besluit ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
2.4.5. Naar het oordeel van de rechtbank nopen de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004, voor zover dat besluit inhoudt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan een beroep op artikel 3 van het EVRM (en daarmee artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000), gelet op de door de wetgever gewenste strikte scheiding tussen de asielprocedure en de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier, uitsluitend worden gedaan in het kader van een asielprocedure. Het standpunt van eiser dat de weigering hem verblijf in Nederland toe te staan en de daaruit voortvloeiende rechtsplicht Nederland te verlaten een onmenselijke behandeling vormt in de zin van artikel 3 van het EVRM kan dan ook slechts worden beoordeeld in het kader van een asielprocedure.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet op voorhand duidelijk dat de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, niet kunnen leiden tot een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM (en daarmee artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000). Eiser heeft in dit verband gewezen op hetgeen zijn echtgenote in Sierra Leone heeft moeten meemaken, op de jarenlange scheiding tussen eiser en zijn echtgenote die al die tijd niet wisten wat er van de ander geworden was, op de wonderbaarlijke wijze waarop zij elkaar hebben teruggevonden, op de volgens eiser zorgwekkende gezondheidssituatie van zijn echtgenote als gevolg van de traumatiserende gebeurtenissen in Sierra Leone en op de omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen mede als gevolg daarvan een groot deel van de zorg voor zijn echtgenote en hun zoon Alex op zich heeft genomen. Deze combinatie van factoren noopt naar het oordeel van de rechtbank tot een hernieuwde beantwoording van de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Gelet hierop komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
2.4.6. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiser terecht aan dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat eiser zonder zijn echtgenote en zoon moet terugkeren naar Sierra Leone niet kan leiden tot een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM. Bij gebreke van een nadere toelichting in het bestreden besluit (of het verweerschrift) kan dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een deugdelijk gemotiveerde weerlegging van het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft in dit verband immers gewezen op de onder 2.4.5. genoemde combinatie van factoren en uit het niet nader toegelichte standpunt van verweerder blijkt niet waarom deze combinatie van factoren volgens verweerder geen aanleiding vormt eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
2.4.7. Naar het oordeel van de rechtbank nopen de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden niet tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004, voor zover dat besluit inhoudt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank is op voorhand duidelijk dat de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot de slotsom dat van eiser op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst (cursivering rechtbank) niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst. Eiser heeft Sierra Leone niet verlaten in verband met de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden: van deze feiten en omstandigheden was hij ten tijde van zijn vertrek uit Sierra Leone niet op de hoogte. Het argument dat hij de traumatische ervaringen van zijn echtgenote (thans) met haar deelt, maakt dit niet anders. Eiser voldoet dan ook niet aan de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 genoemde voorwaarde dat de door hem gestelde klemmende redenen van humanitaire aard verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst. De door eiser genoemde jurisprudentie maakt dit niet anders. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de situatie van eiser op één lijn moet worden gesteld met die van een of meer van de vreemdelingen op wie de door eiser genoemde uitspraken betrekking hebben, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
De uitspraak van 10 mei 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft betrekking op een vreemdelinge uit Afghanistan die ten tijde van het in die zaak bestreden besluit naar eigen zeggen 67 of 68 jaar oud was en psychische klachten had. De leeftijd en gezondheidssituatie van eiser zijn hiermee niet vergelijkbaar.
De uitspraak van 9 juli 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft betrekking op een vreemdelinge die heeft verklaard dat zij haar land van herkomst heeft verlaten omdat zij daar niet zonder haar echtgenoot kon achterblijven. In die zaak hielden de door de vreemdelinge gestelde klemmende redenen van humanitaire aard verband met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst. In dit - gelet op de tekst van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 cruciale - opzicht is de situatie van eiser niet vergelijkbaar met die van de vreemdelinge op wie de uitspraak van 9 juli 2004 betrekking heeft.
De uitspraak van 23 september 2004 van deze rechtbank heeft betrekking op vreemdelingen met een hoge leeftijd en medische problemen. De leeftijd en gezondheidssituatie van eiser zijn hiermee niet vergelijkbaar.
De uitspraak van 1 maart 2006 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft betrekking op een vreemdeling die meteen na het terugvinden van zijn echtgenote zonder succes een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, terwijl in die zaak voorts een rapport van een psychiater is overgelegd met betrekking tot de echtgenote van de vreemdeling. In deze opzichten is de situatie van eiser niet vergelijkbaar met die van de vreemdeling op wie de uitspraak van 1 maart 2006 betrekking heeft.
De uitspraak van 20 maart 2008 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft betrekking op een vreemdelinge die haar land van herkomst naar eigen zeggen heeft verlaten omdat zij haar gezin bijeen wilde houden en omdat het niet mogelijk was het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. In die zaak hielden de door de vreemdelinge gestelde klemmende redenen van humanitaire aard verband met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst. In dit - gelet op de tekst van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 cruciale - opzicht is de situatie van eiser niet vergelijkbaar met die van de vreemdelinge op wie de uitspraak van 20 maart 2008 betrekking heeft.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de moord op verschillende familieleden van eiser in december 1998, hoe dramatisch ook, geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is en voor eiser geen aanleiding heeft gevormd Sierra Leone te verlaten.
Gelet op het voorafgaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het bestreden besluit, voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit een nieuw voornemen had moeten uitbrengen met een motivering van het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op deze grond.
2.4.9. Naar het oordeel van de rechtbank nopen de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden niet tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004, voor zover dat besluit inhoudt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank is op voorhand duidelijk dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Eiser is zijn echtgenote niet nagereisd binnen de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 genoemde termijn van drie maanden. Deze termijn is een wettelijke termijn en niet, zoals eiser heeft betoogd, een beleidsregel waarvan verweerder kan afwijken.
Uit de door eiser genoemde brief van 19 december 2007 van verweerder blijkt niet dat verweerder een buitenwettelijk beleid voert waarin van deze termijn van drie maanden wordt afgeweken. In de betreffende brief vermeldt verweerder immers dat niet de voorkeur is gegeven aan een verlenging van de wettelijke nareistermijn om de in die brief behandelde problematiek op te lossen, maar dat verweerder voornemens is een in de brief van 19 december 2007 nader omschreven beleidswijziging tot stand te brengen, die naar verweerder terecht heeft aangevoerd betrekking heeft op het reguliere beleid inzake gezinshereniging.
Uit het door eiser genoemde WBV 2008/17, in de toelichting waarvan onder meer wordt verwezen naar de brief van 19 december 2007, blijkt dat asielzoekers die de hoofdpersoon binnen drie tot zes maanden zijn nagereisd onder bepaalde voorwaarden in het bezit kunnen worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (en dus niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000). Wat hiervan zij, eiser is zijn echtgenote niet binnen drie tot zes maanden nagereisd en ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bepaalde in WBV 2008/17 noopt tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van het bestreden besluit, voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
2.4.10. Naar het oordeel van de rechtbank is op voorhand duidelijk dat het op de onder 2.4.3. genoemde feiten en omstandigheden gebaseerde beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM niet noopt tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan een beroep op artikel 8 van het EVRM, gelet op de door de wetgever gewenste strikte scheiding tussen de asielprocedure en de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier, uitsluitend worden gedaan in het kader van laatstbedoelde procedure. In het betoog van eiser ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat zulks in strijd is met artikel 8 (of 13) van het EVRM. Dat Nederland het recht van eiser op respect voor zijn privé leven en zijn familie- en gezinsleven moet eerbiedigen, laat onverlet dat de Nederlandse wetgever voorschriften kan stellen met betrekking tot de uitoefening van dit recht in verblijfsrechtelijke procedures. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat van eiser niet in redelijkheid kan worden gevergd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen met het oog op gezinshereniging, in welk kader hij een beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Het betoog van eiser dat de kans van slagen van een dergelijke aanvraag zeer gering is en de behandelingsduur aanzienlijk, laat onverlet dat eiser toegelaten zal worden indien in de daartoe geëigende procedure tot de slotsom zou worden gekomen dat de weigering eiser verblijf in Nederland toe te staan een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
In het beroep van eiser op het arrest van 28 februari 2008 van het EHRM inzake Saadi ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Uit dit arrest blijkt dat Saadi niet alleen asiel heeft aangevraagd in Italië, maar dat hij in dat land ook in het bezit is geweest van een vergunning tot verblijf "om gezinsredenen". Saadi is in Italië veroordeeld tot gevangenisstraf en de strafrechter heeft bepaald dat hij na het uitzitten van deze straf moet worden uitgezet. In dit licht bezien is het niet verbazingwekkend dat Saadi, die zich bij het EHRM beklaagde over de voorgenomen uitzetting, ter voorkoming daarvan kon aanvoeren dat zijn uitzetting in strijd zou komen met artikel 3 en 8 van het EVRM. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar met die van Saadi, reeds omdat eiser tot op heden geen verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging heeft aangevraagd. Het staat eiser vrij dat alsnog te doen en in dat kader een beroep te doen op artikel 8 van het EVRM. Hangende de behandeling van een dergelijke aanvraag heeft eiser rechtmatig verblijf in Nederland en wordt hij niet met uitzetting bedreigd.
2.4.11. Al het voorafgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiser gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voor het overige heeft eiser aan zijn aanvraag van 26 april 2007 naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd die nopen tot heroverweging van het besluit van 18 juli 2004.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.12. Gelet op het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;
- draagt verweerder op om in zoverre opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en
mr. F. Reinhoudt-Borghouts, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 februari 2009
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.