ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8745

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/30667
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om herziening in bewaringszaak met schadevergoeding

In de uitspraak van 14 april 2009 heeft de nevenzittingsplaats Dordrecht van de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in een bewaringszaak toegewezen. De zaak betreft een vreemdeling die op 22 februari 2008 door de Staatssecretaris van Justitie in bewaring was gesteld. De vreemdeling voerde aan dat zijn bewaring onrechtmatig was, omdat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van het generaal pardon. De rechtbank had eerder, op 14 maart 2008, het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard, maar na nieuwe informatie van de Staatssecretaris, die stelde dat een verblijf van twee weken in het buitenland geen belemmering vormt voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, heeft de rechtbank het verzoek om herziening toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak had kunnen leiden tot een andere beslissing als deze informatie eerder bekend was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring alsnog gegrond en kende hem een schadevergoeding toe van € 1.657,50, omdat de eerdere afwijzing mogelijk het gevolg was van onjuiste informatie van de Staatssecretaris. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris ook in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 966,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de Staatssecretaris in procedures rondom vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/30667, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak op het verzoek van
[verzoeker] , verzoeker,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tot herziening van de uitspraak van 14 maart 2008 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 in het geding tussen verzoeker en
de Staatssecretaris van Justitie,
gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) heeft verzoeker op 22 februari 2008 in bewaring gesteld.
Bij faxbericht van 25 februari 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/6644 en behandeld ter zitting van 7 maart 2008.
Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 18 maart 2008, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Bij brief, ingekomen op 24 april 2008, heeft verzoeker bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 14 maart 2008.
Bij uitspraak van 8 april 2008 heeft de Afdeling de uitspraak van 14 maart 2008 bevestigd.
1.2. Op 23 juli 2008 heeft de Staatssecretaris de bewaring van verzoeker opgeheven op grond van een belangenafweging.
1.3. Bij brief van 22 augustus 2008 heeft verzoeker de rechtbank verzocht haar uitspraak van 14 maart 2008 te herzien, het beroep in de zaak met procedurenummer 08/6644 gegrond te verklaren, verzoeker schadevergoeding toe te kennen en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.
Bij faxbericht van 25 september 2008 heeft de Staatssecretaris gereageerd op het verzoek om herziening.
Bij brief van 23 februari 2009 heeft verzoeker gereageerd op het faxbericht van 25 september 2008.
Het verzoek om herziening is op 26 maart 2009 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Partijen zijn niet verschenen.
Bij brief en faxbericht van 26 maart 2009 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij het onderzoek heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 strekt het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.2. de standpunten van partijen
2.2.1. Verzoeker brengt naar voren dat hij in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 heeft aangevoerd dat zijn inbewaringstelling onrechtmatig is op de grond dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (hierna: Ranov of Regeling). De Staatssecretaris heeft dat ter zitting van 7 maart 2008 weersproken en naar voren gebracht dat verzoeker één week in het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) heeft verbleven, wat volgens de Staatssecretaris in de weg stond aan de verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Ranov aan verzoeker. Bij faxbericht van 28 juli 2008 in de zaak met procedurenummer AWB 08/26217 heeft de Staatssecretaris de rechtbank echter andersluidend bericht en wel als volgt.
''Gedurende de uitvoering van de Regeling is zoveel mogelijk het uitgangspunt gehanteerd dat in geval van kortstondig verblijf buiten Nederland (...) wordt aangenomen dat de vreemdeling niet de intentie had zich in dat land te vestigen. In deze gevallen is, behoudens andere contra-indicaties, aan de vreemdeling een aanbod gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling.
In gevallen waarin het verblijf in het buitenland langer dan twee weken heeft geduurd, wordt aangenomen dat de vreemdeling de intentie had om zich in dat land te vestigen.
(...) Er is geen sprake van wijziging van beleid."
In haar uitspraak van 6 augustus 2008 in de zaak met procedurenummer AWB 08/26217 heeft de rechtbank het volgende overwogen.
"Naar het oordeel van de rechtbank is het dossier van [verzoeker] op 5 september 2007 niet beoordeeld op de in het faxbericht van 28 juli 2008 van [de Staatssecretaris] genoemde wijze. Terwijl [de Staatssecretaris] zich in dat faxbericht op het standpunt stelt dat een verblijf in het buitenland van maximaal twee weken behoudens contra-indicaties niet in de weg staat aan verblijfsaanvaarding, is op 5 september 2007 geoordeeld dat [verzoeker] reeds vanwege zijn verblijf van één week in het [VK] niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. [De Staatssecretaris] heeft geen verklaring gegeven voor deze discrepantie."
Zolang de Staatssecretaris geen verklaring kan geven voor bovengenoemde discrepantie en zich op het standpunt blijft stellen dat het beleid niet is gewijzigd, moet het er volgens verzoeker voor worden gehouden dat de Staatssecretaris de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 onjuist heeft geïnformeerd over de kansrijkheid van de aanspraken van verzoeker op grond van de Ranov.
Volgens verzoeker is het faxbericht van 28 juli 2008 van de Staatssecretaris een feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, omdat daarin informatie is verstrekt over beleid dat volgens de Staatssecretaris niet is gewijzigd en dus vóór de uitspraak van 14 maart 2008 in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 al werd gevoerd. Deze informatie over het gevoerde beleid was verzoeker op 14 maart 2008 niet bekend, omdat de Staatssecretaris ter zitting van 7 maart 2008 een andere uitleg heeft gegeven aan het betreffende beleid. Deze informatie had in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 tot een andere uitspraak geleid als deze informatie de rechtbank bekend was geweest. Immers, zodra deze informatie bekend is geworden, heeft de rechtbank daarin aanleiding gezien het beroep in de zaak met procedurenummer AWB 08/26217 gegrond te verklaren en aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen.
2.2.2. Bij faxbericht van 25 september 2008 heeft de Staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot herziening van de uitspraak van 14 maart 2008, omdat uit nadere bestudering van het dossier van verzoeker is gebleken dat hij in november 2007 asiel heeft aangevraagd in Italië en dat hij in 2008 in het kader van een Dublinclaim door Oostenrijk aan Nederland is overgedragen. Gelet hierop was de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 niet tot een ander oordeel gekomen als zij op de hoogte was geweest van de bij faxbericht van 28 juli 2008 door de Staatssecretaris verstrekte informatie.
2.2.3. Bij brief van 23 februari 2009 heeft verzoeker naar voren gebracht dat de referteperiode van de Ranov is geëindigd op 13 december 2006, zodat de asielaanvraag in 2007 en de Dublinclaim in 2008 niet ter zake doen. Bovendien was de Staatssecretaris hier ten tijde van de inbewaringstelling al van op de hoogte, zodat onduidelijk blijft waarom de Staatssecretaris de bewaring heeft opgeheven als zo duidelijk is dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Verzoeker zal op 11 maart 2008 worden gehoord over zijn bezwaar inzake de Ranov, waaruit blijkt dat dit bezwaar volgens de Staatssecretaris niet kennelijk ongegrond is.
2.3. de beoordeling van het verzoek om herziening
2.3.1. Verzoeker heeft betoogd dat de bij faxbericht van 28 juli 2008 door de Staatssecretaris verstrekte informatie een feit is als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, dat dit feit heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak van 14 maart 2008 van de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 en dat dit feit bij verzoeker vóór deze uitspraak redelijkerwijs niet bekend was of kon zijn. Dit betoog is door de Staatssecretaris niet weersproken en de rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat verzoeker niet kan worden gevolgd in dit betoog. Het faxbericht van 28 juli 2008 dateert weliswaar van na de uitspraak van 14 maart 2008, maar verzoeker heeft er terecht op gewezen dat de daarin verstrekte informatie betrekking heeft op beleid dat de Staatssecretaris naar eigen zeggen bij de uitvoering van de Ranov steeds heeft gevoerd, dus ook vóór de uitspraak van 14 maart 2008. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de bij faxbericht van 28 juli 2008 door de Staatssecretaris verstrekte informatie verzoeker vóór de uitspraak van 14 maart 2008 bekend was of kon zijn. Verzoeker heeft er in dit verband terecht op gewezen dat verweerder ter zitting van 7 maart 2008 een andere uitleg heeft gegeven aan het betreffende beleid.
2.3.2. Tussen partijen is in geschil of is voldaan in de in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb genoemde voorwaarde voor herziening. De rechtbank beantwoordt deze vraag met verzoeker bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
Het is deze rechtbank en nevenzittingsplaats ambtshalve bekend dat de Staatssecretaris ten tijde hier van belang de gedragslijn volgde dat vreemdelingen die onder de oude Vreemdelingenwet een asielaanvraag hadden ingediend, behoudens bezwaren in het kader van de openbare orde of andere bijzondere omstandigheden niet in bewaring werden gesteld tot de Staatssecretaris ambtshalve had beoordeeld of zij aanspraak konden maken op een verblijfsvergunning op grond van de Ranov. Als deze beoordeling voor de vreemdeling negatief uitviel en de vreemdeling vervolgens in bewaring werd gesteld, maar vervolgens in de bezwaarfase twijfel rees over de vraag of terecht geen verblijfsvergunning was aangeboden, werd de bewaring in beginsel opgeheven op grond van een belangenafweging, zo ook in het geval van verzoeker. Gelet op deze gedragslijn was de inbewaringstelling van verzoeker volgens de Staatssecretaris niet gerechtvaardigd geweest als hij een geslaagd beroep had kunnen doen op de Ranov. Als de bij faxbericht van 28 juli 2008 door de Staatssecretaris verstrekte informatie bij de rechtbank bekend was geweest toen zij haar uitspraak van 14 maart 2008 deed, zou deze informatie dan ook tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. De schriftelijke reactie van de Staatssecretaris op het verzoek om herziening maakt dit niet anders. Bij brief van 23 februari 2009 heeft verzoeker onweersproken aangevoerd dat zijn asielaanvraag in 2007 en de Dublinclaim in 2008 gelet op de referteperiode niet relevant zijn, terwijl de onjuistheid van dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet zo duidelijk is dat het geen weerspreking behoeft.
2.3.3. De rechtbank komt tot de slotsom dat aan alle in artikel 8:88 van de Awb genoemde voorwaarden voor herziening van de uitspraak van 14 maart 2008 in de zaak met procedurenummer 08/6644 wordt voldaan. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
2.3.4. De rechtbank ziet aanleiding de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om herziening redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor de indiening van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat verzoeker in de herzieningsprocedure nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat niet is gebleken dat aan verzoeker ter zake van het verzoek om herziening een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan verzoeker te worden betaald.
2.4. de beoordeling van het beroep in zaak AWB 08/6644
2.4.1. Gelet op de toewijzing van het verzoek om herziening moet opnieuw worden beslist op het beroep van verzoeker in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644. Verzoeker heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, toewijzing van het verzoek om schadevergoeding en veroordeling van de Staatssecretaris in de proceskosten. De Staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien hierop te reageren.
2.4.2. Als de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 op de hoogte was geweest van het beleid van de Staatssecretaris dat verblijf in het buitenland gedurende één week behoudens nadere contra-indicaties niet in de weg staat aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Ranov, was zij tot de slotsom gekomen dat het beroep van verzoeker op de Ranov een redelijke kans van slagen heeft. Dit zou op zichzelf nog niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep hebben geleid, omdat de kans van slagen van een verblijfsrechtelijke procedure in beginsel niet ter beoordeling staat van de rechter in bewaringszaken. Nu de Staatssecretaris ten tijde hier van belang evenwel de onder 2.3.2 genoemde gedragslijn volgde en de rechtbank niet is gebleken van redenen om daarvan in het geval van verzoeker af te wijken, zou de rechtbank met verwijzing naar deze gedragslijn en uit een oogpunt van rechtsgelijkheid tot de slotsom zijn gekomen dat de inbewaringstelling van verzoeker bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten. Het beroep van verweerder op de asielaanvraag in 2007 en de Dublinclaim in 2008 had de rechtbank niet tot een andere slotsom geleid, omdat verzoeker er terecht op heeft gewezen dat beide gebeurtenissen buiten de referteperiode vallen en verweerder, door niet schriftelijk te reageren op de brief van 23 februari 2009 en evenmin te verschijnen ter zitting van 26 maart 2009, dit standpunt van verzoeker onweersproken heeft gelaten.
De Staatssecretaris heeft niet gewezen op andere feiten of omstandigheden op grond waarvan het beroep van verzoeker desondanks ongegrond zou moeten worden verklaard.
2.4.3. Gelet op het voorafgaande zal de rechtbank het beroep van verzoeker in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 alsnog gegrond verklaren. Omdat de bewaring van verzoeker al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
2.4.4. De rechtbank acht termen aanwezig om de Staatssecretaris te veroordelen tot schadevergoeding over de periode van 22 februari tot 7 maart 2008, de datum waarop de rechtbank uitspraak zou hebben gedaan als zij het beroep gegrond had verklaard. Met toepassing van de destijds geldende normbedragen van € 95,-- voor een dag detentie in een politiecel en € 70,-- voor een dag detentie in een huis van bewaring en in aanmerking genomen dat verzoeker op 27 februari 2008 vanuit een politiecel is overgeplaatst naar een huis van bewaring, zou verzoeker recht hebben op een schadevergoeding van € 1.105,--. De rechtbank ziet aanleiding om dit bedrag met vijftig procent te verhogen en overweegt hiertoe het volgende. Door niet schriftelijk te reageren op het verzoek om herziening en evenmin te verschijnen ter zitting van 26 maart 2009, heeft de Staatssecretaris geen gebruik gemaakt van de twee geboden gelegenheden om toe te lichten waarom ter zitting van 7 maart 2008 is gesteld dat het verblijf van verzoeker van één week in het VK in de weg staat aan een verblijfsvergunning op grond van de Ranov, terwijl de Staatssecretaris bij faxbericht van 28 juli 2008 op dit punt geheel andere informatie heeft verstrekt. Gelet hierop is de stelling van verzoeker dat de Staatssecretaris de rechtbank ter zitting van 7 maart 2008 in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 onjuist heeft voorgelicht over de kans van slagen van het beroep van verzoeker op de Ranov onweersproken gebleven. Gelet hierop moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het beroep van verzoeker in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 ongegrond is verklaard ten gevolge van onjuiste voorlichting van de rechtbank door de Staatssecretaris, wat gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel van bewaring en de daarbij betrokken belangen van verzoeker onaanvaardbaar zou zijn. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank voormelde verhoging van de schadevergoeding passend en geboden. Het totaalbedrag van de schadevergoeding komt daarmee uit op € 1.657,50.
2.4.5. De rechtbank ziet verder aanleiding om de Staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 7 maart 2008, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat verzoeker nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan verzoeker ter zake van het beroep in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.5. afsluitende overwegingen
2.5.1. Omdat tegen de herziene uitspraak van 14 maart 2008 van de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 hoger beroep open stond, staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens hoger beroep open tegen de onderhavige, nieuwe uitspraak op het beroep van 25 februari 2008 van verzoeker. Tegen de toewijzing van het verzoek om herziening staat naar het oordeel van de rechtbank geen hoger beroep open, ook al sluit de rechtbank niet op voorhand uit dat de Afdeling hierover anders oordeelt.
Dat de rechtbank het verzoek om herziening gelet op de opheffing van de bewaring van verzoeker niet heeft behandeld binnen de termijn waarbinnen het beroep tegen een inbewaringstelling moet worden behandeld, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de onderhavige uitspraak één week bedraagt.
2.5.2. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 14 maart 2008 in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 toe;
- veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om herziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker moet vergoeden;
- verklaart het beroep van verzoeker in de zaak met procedurenummer AWB 08/6644 gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan verzoeker een schadevergoeding toe van € 1.657,50,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. J.A.M. van den Berk en F.H.J.G. Brekelmans, leden, en door de voorzitter en H. Philips, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 april 2009
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij opnieuw is beslist op het beroep tegen de inbewaringstelling, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men dient een afschrift van deze uitspraak mee te zenden.