ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8736

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 18518, 09 / 18515, 09 / 18519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure

In deze zaak heeft verzoeker op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder op 20 mei 2009 is afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep zou beslissen. De rechtbank heeft op 4 juni 2009 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken. Tijdens de zitting op 2 juni 2009 heeft verweerder aangegeven dat er naar aanleiding van de MAPP-rapportage nader onderzoek nodig is om te bepalen of verzoeker gehoord kan worden. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te concluderen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de maatregel voort te zetten, aangezien er een beleidsgrond aanwezig is voor de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op basis van de Wet op de rechtsbijstand aan de griffier moeten worden betaald. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd is, ondanks de psychische problemen van verzoeker, omdat deze niet leiden tot detentieongeschiktheid. De rechtbank wijst erop dat verzoeker zich kan wenden tot de medische dienst als hij meent detentieongeschikt te zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 18518 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 18515 (beroep)
AWB 09 / 18519 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 4 juni 2009
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Keniaanse nationaliteit, verblijvende in
[locatie],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T.W.J. Visser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 mei 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 20 mei 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 20 mei 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 14 mei 2009 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 15 mei 2009 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 20 mei 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 2 juni 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Verweerder heeft ter zitting laten weten dat hij, gelet op de in beroep overgelegde rapportage van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen van 29 mei 2009 (de MAPP-rapportage), aanleiding ziet het besluit van 20 mei 2009 in te trekken.
2.2 Verzoeker heeft naar aanleiding hiervan het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep, gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingetrokken en daarbij verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt
2.3 Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.4 Ingevolge artikel 8:75a, eerst lid, Awb kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.5 Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, Awb zijn de artikelen 8:75 en 8:75a Awb van overeenkomstige toepassing verklaard voor de procedure van de voorlopige voorziening, en zijn nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.6 Gezien het voorgaande bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.7 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.8 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.9 Verzoeker heeft aangevoerd dat de jurisprudentie dat verweerder zich na een gegrondverklaring van het beroep of toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening mag beraden over de voortzetting van de maatregel, in strijd is met artikel 5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 35, derde lid, richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn). Voortzetting van de maatregel is voorts niet gerechtvaardigd omdat uit de MAPP-rapportage is gebleken dat verweerder verzoeker direct na het indienen van zijn aanvraag naar de zogeheten procedure in een onderzoekscentrum (oc) had moeten doorsturen en dat verweerder in dat geval geen vrijheidsontnemende maatregel aan verzoeker zou hebben opgelegd. Voorts heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Nu verweerder het besluit van 20 mei 2009 ter zitting heeft ingetrokken, heeft verzoeker ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.11 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd is.
2.12 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat naar aanleiding van de MAPP-rapportage nader onderzoek moet worden gedaan om te beoordelen of verzoeker gehoord kan worden. Nu verweerder heeft aangegeven dat ten aanzien van verzoeker nader onderzoek nodig is, teneinde te bepalen of zijn asielverzoek dient te worden afgewezen, hetgeen is neergelegd in C12/2.2.1, onder d, Vc, is er een beleidsgrond aanwezig op basis waarvan de maatregel nog kan voortduren. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding te concluderen dat verweerder door het laten voortduren van de maatregel zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat de maatregel in verband hiermee dient te worden opgeheven. Nu verweerder eerst op 29 mei 2009 dan wel 2 juni 2009 bekend is geraakt met de MAPP-rapportage en gelet hierop nader onderzoek door verweerder noodzakelijk is, kan vooralsnog evenmin gezegd worden dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld zodat voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel ook om deze reden niet onrechtmatig is te achten.
2.13 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie op grond van verweerders beleid in C12/2.2.2 Vc, dat verweerder zich na een gegrondverklaring van het beroep of toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening mag beraden over de voortzetting van de maatregel, in strijd is met artikel 5 EVRM en artikel 35 Procedurerichtlijn. Daargelaten of verzoeker hierin kan worden gevolgd, is voornoemd beleid in onderhavige zaak niet van toepassing nu verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken en derhalve geen sprake is van een gegrondverklaring van het beroep of toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening.
2.14 Met betrekking tot de stelling van verzoeker dat voortzetting van de maatregel niet gerechtvaardigd is omdat de asielaanvraag, gelet op de MAPP-rapportage, direct in de oc-procedure had moeten worden behandeld en dat in dat geval geen vrijheidsontnemende maatregel zou zijn opgelegd, overweegt de rechtbank dat de vraag of verzoekers aanvraag zich al dan niet leende voor afdoening in de ac-procedure asielgerelateerd is en om die reden in het onderhavige beroep niet aan de orde kan komen.
2.15 Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Uit de MAPP-rapportage komt weliswaar naar voren dat verzoeker ernstige psychische problemen heeft, maar de MAPP-rapportage is opgesteld ter beoordeling van de vraag of sprake is van psychische problemen die interfereren met het vermogen om consistent en coherent relaas te kunnen doen in het kader van de asielaanvraag en niet ter beoordeling van de vraag of verzoeker detentiegeschikt is. Gezien het vorenstaande bestaat thans geen grond voor de conclusie dat verzoeker detentieongeschikt is en dat voortzetting van de maatregel gelet daarop niet langer gerechtvaardigd is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien verzoeker van oordeel is dat hij detentieongeschikt is hij zich hiervoor kan wenden tot de medische dienst van [locatie].
2.16 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.17 De rechtbank ziet gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.18 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.19 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.20 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
De rechtbank:
3.2 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.3 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 4 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft en het beroep met nummer AWB 09/18515, geen hoger beroep open. Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.