RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/171, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 28 december 2007 beroep ingesteld.
De zaak is op 24 februari 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen R. Vasseghi, tolk.
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.1.2. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 29 juni 2007 heeft verweerder, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende overwogen.
Eiser heeft verklaard dat hij Nederland op 19 februari 2007 is binnengekomen zonder een geldig document voor grensoverschrijding. Eiser heeft zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld gemeld. Dat Engeland zijn reisdoel was en dat hij na zijn aanhouding op 21 februari 2007 alsnog in Nederland asiel heeft aangevraagd, maakt dit niet anders. Het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan derhalve aan eiser worden tegengeworpen.
Op grond van het ter zake gevoerde beleid wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard. Eiser heeft een transactieaanbod aanvaard in verband met het bezit van een vals paspoort, hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvS). Gelet hierop vormt eiser een gevaar voor de openbare orde. De stelling van eiser dat de Koninklijke Marechaussee hem na zijn aanhouding voor de keuze heeft gesteld wegens het bezit van een vals paspoort hetzij een geldbedrag te betalen, hetzij te worden veroordeeld tot gevangenisstraf, alsmede de stelling van eiser dat hij niet in de gelegenheid is gesteld te overleggen met een advocaat maakt dit niet anders. Het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 kan eiser derhalve worden tegengeworpen.
Het asielrelaas van eiser ontbeert positieve overtuigingskracht en is derhalve ongeloofwaardig. Eiser heeft weliswaar een origineel identiteitsbewijs overgelegd, maar geen andere originele documenten, hetgeen hem is toe te rekenen. Bureau Documenten kan in sommige gevallen uitspraak doen over kenmerken van dergelijke documenten, maar de authenticiteit van per faxbericht overgelegde kopieën van documenten kan niet worden beoordeeld. De vrees van eiser om gedood te worden door de Iraanse autoriteiten omdat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met iemand van hetzelfde geslacht is gebaseerd op informatie uit niet objectief verifieerbare bronnen. Eiser zou telefonisch van zijn broer, een niet objectieve bron, hebben vernomen dat er een oproep van de rechtbank voor hem is bezorgd, terwijl eiser slechts een kopie van deze oproep heeft overgelegd. Voorts weet eiser niet wie de oproep bij hem thuis heeft bezorgd en wie de oproep in ontvangst zou hebben genomen, terwijl er geen afgiftedatum op de oproep is vermeld. De vrees van eiser voor vervolging van de zijde van de Iraanse autoriteiten is niet onderbouwd of nader geconcretiseerd. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal krijgen vanwege de activiteiten van zijn vader en zijn eigen activiteiten voor het internetgroepje. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij gedwongen terugkeer een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Evenmin is sprake van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiser aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning.
2.2.2. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de bekering van eiser tot het christendom gelet op de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat hij niet kan terugkeren naar Iran.
2.3. de gronden van beroep
2.3.1. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld. Asielzoekers hebben een eigen keus bij het bepalen van het land waar zij asiel willen aanvragen en eiser was nog maar twee dagen in Nederland toen hij asiel aanvroeg.
Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat de zienswijze geen aanleiding vormt om terug te komen van het standpunt dat eiser gelet op de transactie een gevaar vormt voor de openbare orde. Asielzoekers worden hangende de asielprocedure niet vervolgd wegens het bezit van een vals paspoort. Bovendien is eiser op 21 februari 2007 voor een onmogelijke keuze gesteld en is hij niet in de gelegenheid gesteld een advocaat te raadplegen voordat hij een beslissing nam over het transactieaanbod.
Het verwijt dat eiser niet meer originele documenten heeft overgelegd miskent het grote risico van het meenemen of verzenden van dergelijke documenten. Eiser heeft een origineel identiteitsbewijs overgelegd dat blijkens onderzoek authentiek is, maar hij heeft niemand bereid gevonden de oproep voor de rechtbank, die op zijn naam staat, naar Nederland mee te nemen. Dit is te riskant voor degene die het document zou moeten meenemen en verzending per post is evenmin een alternatief, omdat de Iraanse autoriteiten het briefgeheim stelselmatig schenden. Verweerder had de overgelegde kopie van de oproep kunnen onderzoeken, zoals in het bestreden besluit is erkend. Door dit niet te doen, heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht.
Het asielrelaas van eiser is consistent en wordt ondersteund door de overgelegde documenten. Nu verweerder de geloofwaardigheid van de aanleiding voor de vervolging en de vlucht van eiser niet in twijfel heeft getrokken, kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij nadien van een familielid heeft gehoord dat hij wordt gezocht. Het verleden van eiser en van zijn vader had betrokken moeten worden bij de beoordeling of eiser bij terugkeer naar Iran gevaar loopt. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom slechts sprake zou zijn van vermoedens van eiser, nu eiser in het verleden al eens gedetineerd is geweest.
Eiser wordt in Iran beschouwd als homoseksueel en bovendien is hij in Nederland bekeerd tot het christendom. De doopakte is slechts twee dagen ouder dan het bestreden besluit, zodat eiser niet kan worden tegengeworpen dat de doopakte niet in de aanvraagfase is overgelegd. Gelet op zijn bekering loopt eiser bij terugkeer naar Iran eens te meer het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. De rechtbank zal eerst ingaan op de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 aan eiser en overweegt dienaangaande als volgt.
In het voornemen tot afwijzing van de aanvraag van eiser heeft verweerder overwogen dat hij het beleid voert dat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen als de vreemdeling een transactieaanbod heeft aanvaard in verband met een misdrijf. Eiser heeft op 21 februari 2007 een door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee gedaan transactieaanbod aanvaard door € 400,-- te betalen in verband met het bezit van een vals paspoort, hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 231, tweede lid, van het WvS. Het betoog van eiser over de keuze waarvoor hij destijds is gesteld en het ontbreken van de mogelijkheid tot overleg met een advocaat treft geen doel. Eiser heeft zich niet tot politie of justitie gewend met het verzoek de transactie ongedaan te maken, terwijl hij evenmin een klacht heeft ingediend tegen degenen die het transactieaanbod hebben gedaan. Reeds hierom is de aanvaarding van het transactieaanbod door eiser voor de rechtbank een gegeven en geen discussiepunt. Het beroep van eiser op het beleid om asielzoekers niet strafrechtelijk te vervolgen wegens het bezit van een vals paspoort zolang niet vaststaat dat zij geen recht hebben op een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 treft evenmin doel. Ook hiervoor geldt dat eiser zich tot politie of justitie had kunnen wenden als hij zou menen dat de transactie niet rechtmatig tot stand is gekomen. Het door eiser bedoelde beleid wordt gevoerd ter voldoening aan artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, dat de toepassing van strafsancties wegens onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf verbiedt op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid werd bedreigd, zonder toestemming het (in dit geval) Nederlandse grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid. Eiser heeft verklaard dat hij het valse paspoort in Nederland heeft verkregen met het oog op zijn doorreis naar Engeland. Op deze situatie hebben artikel 31, eerste lid, van genoemd verdrag en het in verband daarmee gevoerde beleid naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking. De stelling van eiser dat andere verdachten in vergelijkbare zaken zijn vrijgesproken is niet onderbouwd en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt derhalve.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet uitsluitend op deze grond afgewezen, maar het asielrelaas van eiser nader beoordeeld. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen, waartoe het volgende wordt overwogen.
Eiser is Nederland naar eigen zeggen op 19 februari 2007 ingereisd. Op 21 februari 2007 omstreeks 13.06 uur is hij te Hoek van Holland aangehouden toen hij met een vals paspoort per boot naar het Verenigd Koninkrijk wilde reizen. Op grond van de verklaringen van eiser kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de termijn van achtenveertig uur die verweerder hanteert om te beoordelen of een vreemdeling zich onverwijld heeft gemeld in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ten tijde van de aanhouding van eiser was verstreken. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het tegenwerpen van genoemde bepaling, omdat eiser naar eigen zeggen wilde doorreizen naar het Verenigd Koninkrijk en hij derhalve niet de intentie had zich alsnog te melden bij de Nederlandse autoriteiten. Het argument van eiser dat vreemdelingen zelf mogen weten in welk land zij asiel aanvragen, laat onverlet dat vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen zich ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 onverwijld dienen te melden bij de Nederlandse autoriteiten. Dat eiser dit niet heeft gedaan omdat hij wilde doorreizen en dat hij na zijn aanhouding alsnog heeft besloten in Nederland asiel aan te vragen, komt voor zijn rekening en risico en laat de toepasbaarheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 onverlet. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt derhalve.
2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mogen, indien aan een vreemdeling het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen, ingevolge het eerste lid van dat artikel, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (TK 1998-1999, 26 732, nr. 3, blz. 40/41) en de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Eiser heeft een origineel identiteitsbewijs overgelegd, dat blijkens onderzoek door Bureau Documenten hoogstwaarschijnlijk authentiek is. Voorts heeft eiser onder meer een kopie van een op zijn naam gestelde oproep van de rechtbank overgelegd. Nu eiser onweersproken heeft verklaard dat deze oproep pas na zijn vertrek uit het ouderlijk huis aldaar is bezorgd, kan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat hij dit document niet heeft meegenomen. Eiser heeft verder gemotiveerd betoogd dat het te gevaarlijk is om deze oproep of andere originele documenten door iemand te laten meenemen of per post te laten verzenden. Verweerder stelt zich weliswaar op het standpunt dat het niet overleggen van de originele oproep desondanks toerekenbaar is, maar in het bestreden besluit is niet gemotiveerd waarom de door eiser in dit verband aangedragen argumenten geen hout snijden. Evenmin heeft verweerder de juistheid van de stelling van eiser dat het mogelijk is de overgelegde kopie van de oproep nader te onderzoeken gemotiveerd betwist. Dat geen uitspraak kan worden gedaan over de authenticiteit van dit document, betekent nog niet zonder meer dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over bijvoorbeeld de vraag of de oproep op de in Iran gebruikelijke wijze is opgemaakt. Onder deze omstandigheden kan het niet overleggen van de originele oproep door eiser, waaraan verweerder blijkens het bestreden besluit het nodige gewicht heeft toegekend, bij gebreke van een meer specifieke motivering ter zake naar het oordeel van de rechtbank niet bijdragen tot de slotsom dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert.
In het bestreden besluit heeft verweerder bij herhaling benadrukt dat eiser zijn vrees voor vervolging slechts baseert op vermoedens en dat hij (de gegrondheid van) deze vrees niet nader heeft onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. Ook afgezien van het standpunt van verweerder over het niet overleggen van de originele oproep, waarop de rechtbank zojuist is ingegaan, heeft verweerder in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt hoe eiser de gegrondheid van zijn vrees nader had kunnen onderbouwen. Dit klemt temeer, nu verweerder niet aan eiser heeft tegengeworpen dat zijn asielrelaas ongerijmde wendingen of tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden bevat. Het bestreden besluit bevat naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat het asielrelaas van eiser hiaten of vaagheden bevat. Dat de oproep niet is gedateerd en niet vermeldt waarom eiser moet verschijnen, kan eiser niet worden verweten, te minder nu verweerder Bureau Documenten niet heeft gevraagd onderzoek te verrichten naar deze oproep. Dat eiser niet weet wie de oproep bij zijn ouderlijk huis heeft bezorgd, wie de oproep in ontvangst heeft genomen en hoeveel mensen er bij zijn familie aan de deur zijn geweest, kan hem evenmin zonder nadere motivering worden tegengeworpen: eiser was daar niet bij en verweerder heeft in het bestreden besluit niet toegelicht waarom eiser dit desondanks zou moeten weten. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van de geslachtsgemeenschap van eiser met een jongen niet in twijfel getrokken, evenmin als het bestaan van de oproep van de rechtbank. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om in het bestreden besluit te motiveren waarom het door eiser gelegde verband tussen de geslachtsgemeenschap en de oproep niet aannemelijk is dan wel niet kan bijdragen tot de slotsom dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht heeft. Hierbij komt nog dat eiser heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de geslachtsgemeenschap die de aanleiding vormde voor zijn vertrek uit Iran al in de negatieve belangstelling stond van de Iraanse autoriteiten vanwege de politieke voorkeur van zijn vader en zijn eigen activiteiten. Eiser heeft verklaard dat hij al eens gedetineerd is geweest, waarbij hij is mishandeld. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van deze verklaringen van eiser niet in twijfel getrokken.
2.4.4. De vraag of de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 aan eiser de afwijzing van zijn aanvraag zelfstandig kan dragen, kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op enerzijds hetgeen onder 2.4.3. is overwogen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas en anderzijds de aard en ernst van het misdrijf waarop de transactie betrekking heeft, niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. In de toepasbaarheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 op eiser ziet de rechtbank dan ook onvoldoende reden om het beroep van eiser ondanks hetgeen onder 2.4.3. is overwogen over verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas ongegrond te verklaren of te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Als verweerder in het nieuw te nemen besluit op de aanvraag van eiser tot de slotsom komt dat eiser aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel als hij geen transactieaanbod had aanvaard, zal verweerder zich nader moeten beraden over de vraag of zulks noopt tot afwijking van het onder 2.4.1. bedoelde beleid.
2.4.5. Het voorafgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. In het nieuw te nemen besluit op de aanvraag van eiser zal verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank nader moeten uitlaten over de asielrechtelijke relevantie van de bekering van eiser tot het christendom.
2.4.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 april 2009
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.