2.4.1. Het beroep van eiseres op het beleid van verweerder inzake categoriale bescherming van asielzoekers uit Burundi faalt reeds omdat dit beleid in 2006 is beëindigd. Eiseres heeft niet gemotiveerd betoogd dat dit beleid ten onrechte is beëindigd. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de grond voor de verlening van de verblijfsvergunning van eiseres is komen te vervallen.
2.4.2. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan haar kan worden tegengeworpen. Nu in zoverre geen sprake is van een geschil tussen partijen, gaat de rechtbank uit van de toepasbaarheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 op eiseres.
2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mogen, indien aan een vreemdeling het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen, ingevolge het eerste lid van dat artikel, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (TK 1998-1999, 26 732, nr. 3, blz. 40/41) en de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Reeds omdat eiseres de door verweerder aan haar tegengeworpen vaagheden en ongerijmde wendingen niet gemotiveerd heeft betwist, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is.
Gezien het voorafgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde grond voor verlening zich ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiseres niet voordeed en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze grond voor verlening zich thans wel voordoet.
2.4.4. Daargelaten of eiseres als alleenstaand kan worden beschouwd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat alleenstaande vrouwen met minderjarige kinderen zich in Burundi in een zo kwetsbare positie bevinden dat zij geen andere, haar persoonlijk betreffende omstandigheden hoeft aan te voeren om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Burundi een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ook overigens ziet de rechtbank gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met deze verdragsbepaling of met artikel 3 van het AFV.
Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 genoemde grond voor verlening zich ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiseres niet voordeed en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze grond voor verlening zich thans wel voordoet.
2.4.5. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat wegens klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst niet in redelijkheid van haar kan worden gevergd dat zij terugkeert naar Burundi. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat eiseres ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel aanspraak kon maken op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Het ter zitting in dit verband aangevoerde argument dat eiseres in Nederland een relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, houdt geen verband met de redenen van haar vertrek uit Burundi en kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden.
2.4.6. Omdat eiseres pas in de beroepsfase een beroep heeft gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, kan verweerder niet worden verweten dat hij in het bestreden besluit niet is ingegaan op de betekenis van deze bepaling voor de aanvraag van eiseres.
Ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan eiseres was de implementatietermijn van de Definitierichtlijn nog niet verstreken. Reeds hierom kon eiseres aan de Definitierichtlijn destijds geen aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
Blijkens de tekst van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en volgens de vaste jurisprudentie van de Afdeling over deze bepaling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 februari 2008 in de zaak met procedurenummer 200800064/1 (LJN BC5983), valt een vreemdeling slechts onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn als zich in het land van herkomst van de desbetreffende vreemdeling een (internationaal of binnenlands) gewapend conflict voordoet. In genoemde uitspraak van 29 februari 2008 heeft de Afdeling geoordeeld dat de desbetreffende vreemdeling niet heeft aangetoond dat in Burundi op 12 februari 2007 sprake was van een gewapend conflict. In haar uitspraak van 21 januari 2009 in de zaak met procedurenummer 200808446/1 (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling een uitspraak bevestigd waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de desbetreffende vreemdeling niet heeft aangetoond dat in Burundi op 10 oktober 2007, een datum die dicht bij de datum van het door eiseres bestreden bestreden besluit ligt, sprake was van een gewapend conflict. Bezien in het licht van deze uitspraken heeft eiseres met de enkele verwijzing naar de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over Burundi naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat in Burundi ten tijde van het verstrijken van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een dergelijk conflict, te minder nu eiseres op geen enkele wijze heeft verduidelijkt uit welke passages van welke ambtsberichten het bestaan van een dergelijk conflict blijkt.