ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8697

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/36313
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E.B. Güth, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. R.C. Keeken. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat hij niet in persoon was verschenen op een afspraak op 19 maart 2007 en zijn aanvraag niet had onderbouwd met de benodigde gegevens. Eiser was niet gewezen op de mogelijkheid dat zijn aanvraag buiten behandeling gesteld zou kunnen worden bij het niet completeren van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de brief waarin eiser werd verzocht om zijn aanvraag aan te vullen, niet duidelijk maakte dat het niet verschijnen of het niet overleggen van documenten zou leiden tot buiten behandeling stelling. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gesteld en dat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de gevolgen van zijn afwezigheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie door bestuursorganen en de noodzaak om aanvragers duidelijk te informeren over de gevolgen van hun handelen in het aanvraagproces.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/36313, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , wonende te 's-Gravenhage, eiser,
gemachtigde: mr. J.E.B. Güth, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 20 maart 2007 de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid in loondienst' buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 16 april 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 20 september 2007 beroep ingesteld.
De zaak is op 13 januari 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij T. Thissen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c en slot, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien (onder a) de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of (onder c) de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, waarbij de de aanvraag buiten behandeling is gesteld, Eiser heeft een onvolledige aanvraag gedaan door niet in persoon te verschijnen op de afspraak op 19 maart 2007. Daarnaast heeft hij zijn aanvraag niet onderbouwd met de benodigde gegevens en bescheiden. Voorts heeft eiser niet de leges voldaan. Bij brief van 22 februari 2007 is eiser in de gelegenheid gesteld deze verzuimen te herstellen. In deze brief is eiser er ook op gewezen dat, indien hij niet op 19 maart 2007 kon verschijnen, hij dit zo spoedig mogelijk door diende te geven. Eiser is echter zonder bericht van verhindering niet verschenen op de afspraak van 19 maart 2007.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder gesteld dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 juni 2008 (LJN: BD3801) weliswaar voortvloeit dat de aanvraag niet in persoon hoeft te worden ingediend, maar dat betekent niet dat verweerder niet kan vragen de leges contant of per pinbetaling te voldoen. Nu eiser de leges niet heeft voldaan, is de aanvraag reeds terecht buiten behandeling gesteld. Voorts blijkt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling ook dat een aanvrager bij het indienen van een onvolledige aanvraag al in verzuim is. Nu eiser zijn aanvraag niet heeft onderbouwd met schriftelijke gegevens en bescheiden, was hij al in verzuim op het moment van indienen van de aanvraag. Bij brief van 22 februari 2008 is hij in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Nu verzoekster geen stukken heeft ingediend, ook niet schriftelijk, heeft verweerder ook op deze grond de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de aanvulling van de beroepsgronden door eiser ter zitting wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te blijven.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. In de brief waarbij eiser is verzocht zijn aanvraag op 19 maart 2007 persoonlijk in te dienen en een aantal documenten mee te nemen, is niet vermeld dat het niet in persoon verschijnen of het niet overleggen van de gevraagde documenten kan leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag. Gelet hierop kan deze brief niet worden aangemerkt als een gelegenheid om de aanvraag aan te vullen in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Reeds hierom is de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld.
Ten onrechte heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat deze aanvraag niet in persoon is ingediend. Uit artikel 3.102, tweede lid, van het Vb 2000 blijkt duidelijk dat de aanvraag niet in persoon hoeft te worden ingediend. Eiser is ten onrechte niet gehoord.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat in haar uitspraak van 10 juni 2008 de Afdeling heeft geoordeeld dat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier niet in persoon hoeft te worden ingediend. Naar verweerder erkent, kan deze grond voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag niet worden gehandhaafd. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag uitsluitend op deze grond buiten behandeling gesteld. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag leidt tot een bevriezing van de situatie. Gelet hierop staat het verweerder niet vrij om in het bestreden besluit als nieuwe grond voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag toe te voegen dat eiser onvoldoende gegevens en bescheiden zou hebben overgelegd. Verweerder heeft niet op de correcte wijze getracht de leges te innen. Nu de aanvraag niet in persoon hoeft te worden ingediend, moet verzoekster in de gelegenheid worden gesteld de leges per acceptgiro te voldoen. Verzoekster is geen gelegenheid geboden de leges schriftelijk te voldoen, noch is haar een tweede acceptgiro als mogelijkheid voor herstel van het verzuim gezonden.
Ten onrechte heeft verweerder aan het buiten behandeling stellen van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Uit artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000 blijkt dat het niet overleggen van dit document een grond is om de aanvraag af te wijzen en niet om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
In de schriftelijke mededeling op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, aan de aanvrager van een onvolledige aanvraag, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag binnen een daartoe gestelde termijn aan te vullen, moet de aanvrager er uit een oogpunt van zorgvuldigheid uitdrukkelijk op worden gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen die termijn wordt aangevuld. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2009, LJN BH2043)
In de brief van 22 februari 2007, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, is niet vermeld dat het niet overleggen van gegevens en bescheiden of het niet voldoen van de leges tot buiten behandeling stelling van de aanvraag kan leiden.
Reeds om die reden heeft verweerder ten onrechte bij het bestreden besluit de buitenbehandeling stelling van de aanvraag van eiser gehandhaafd. Nu eiser deze grond reeds in bezwaar heeft ingebracht, kan niet worden gesteld dat deze grond in strijd met de goede procesorde op een te laat moment is ingebracht.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De andere beroepsgronden van eiser behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.