Beoordeling van het verzoek
2.6. Volgens paragraaf C4/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voorzover thans van belang, is de omstandigheid dat een asielzoeker onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, dan wel de juiste gegevens verzwijgt, teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren, een contra-indicatie voor statusverlening.
2.7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
2.8. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9. Niet in geschil is dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
2.10. Ten aanzien van de onderbouwing van het reisverhaal, overweegt de voorzieningenrechter dat het de verantwoordelijkheid van verzoeker is om consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen af te leggen omtrent de reisroute. Nu verzoeker hierin niet is geslaagd en uit de OAG Flightplanner is gebleken dat er in de nacht van 2 op 3 februari 2009 geen rechtstreekse vlucht naar Amsterdam heeft plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van documenten verzoeker is toe te rekenen. De enkele stelling dat verzoeker wellicht niet in Amsterdam is geland, kan aan het voorgaande niet af doen.
2.11. Het vorenstaande doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.12. Uit het door de buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Gelderland-Midden op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2009 volgt dat verzoeker duidelijk zijn vingers heeft gemanipuleerd, zodat het vervaardigde dactyloscopische signalement van verzoeker van zodanig slechte kwaliteit is dat er geen eurodac-uitslag is verkregen. Voorts volgt uit dit proces-verbaal dat al eerder, op 5 februari 2009, gepoogd is een goed dactyloscopisch signalement van verzoeker te verkrijgen.
2.13. Het afnemen van vingerafdrukken behoort tot de vaste en dagelijkse werkzaamheden van de vreemdelingenpolitie, zoals ook blijkt uit het in paragraaf C11/1.2 van de Vc 2000 opgenomen beleid. Door verzoeker zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan aan het gestelde in het proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld. Derhalve heeft verweerder mogen uitgaan van de juistheid van voornoemd proces-verbaal. De omstandigheid dat verzoeker nog een vervolgonderzoek verwachtte alsmede hetgeen door verzoeker is opgemerkt over de brief van 3 april 2009 van de Staatssecretaris, doen aan de conclusie in het proces-verbaal, namelijk dat verzoeker duidelijk zijn vingers heeft gemanipuleerd, niet af.
2.14. Nu verzoeker zijn vingers heeft gemanipuleerd, wordt verhinderd dat de juiste gegevens aan verweerder kenbaar worden gemaakt. Verweerder heeft uit deze omstandigheid mogen concluderen dat verzoeker probeert te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij met overdracht van de juiste gegevens zou verkeren. De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van een contra-indicatie voor statusverlening, zoals beschreven in paragraaf C4/2.4 Vc 2000.
2.15. Gelet op het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege frustratie van het onderzoek alsmede het ontbreken van reis- identiteitspapieren dan wel andere bescheiden, geen onderzoek mogelijk is naar de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat op voorhand geen geloof wordt gehecht aan de identiteit, nationaliteit en het asielrelaas van verzoeker en verwijst daarbij naar de uitspraak van 23 december 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), nr. 200305509/1.
2.16. In lijn met de uitspraak van 28 november 2008 van de ABRS, nr. 200802478/1, overweegt de voorzieningrechter voorts dat, om in aanmerking te komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, lid 1 sub d Vw 2000, er onder meer geen sprake mag zijn van contra-indicaties. Nu vaststaat dat er sprake is van een contra-indicatie, heeft verweerder terecht geen asielvergunning op grond van artikel 29, lid 1 sub d Vw 2000 verleend.
2.17. Verweerder heeft de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
2.18. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard.
2.19. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.20. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing