ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8384

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/18769 en 09/18768
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening wegens gebrek aan identiteitspapieren en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. Verzoeker, geboren in 1985 en van Somalische nationaliteit, had op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 26 mei 2009 door verweerder afgewezen, omdat verzoeker geen reis- of identiteitspapieren kon overleggen en zijn asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van documenten en de manipulatie van vingerafdrukken door verzoeker het onderzoek naar zijn identiteit en asielrelaas frustreerden. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of verzoeker recht had op asiel.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: Awb 09/18769 (voorlopige voorziening)
Awb 09/18768 (beroep)
Uitspraak in de geschillen tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1985,
van gestelde Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.F.J.L. van Pelt, advocaat te Arnhem,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 15 mei 2009 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 26 mei 2009 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 26 mei 2009 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 26 mei 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Op 2 juni 2009 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend.
1.4. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 5 juni 2009. Verzoeker is aldaar niet in persoon verschenen. Zijn gemachtigde is wel verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.3. Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eind 2008 kwam de groep [naam groep] bij verzoeker langs. Deze groep was tegen de Somalische regering. [naam groep] heeft verzoeker twee keuzes voorgelegd. Verzoeker moest ofwel geld betalen zodat de groep wapens kon kopen, ofwel zich bij de groep aansluiten om zo tegen de regering te vechten. Verzoeker wilde aan beide opties geen gehoor geven. Vervolgens werd bij het huis van verzoeker een brief opgehangen, waarop vermeld stond dat verzoeker vermoord zou worden. Verzoeker heeft zich enige tijd schuil gehouden en is toen naar het buitenland vertrokken.
2.4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft allereerst overwogen dat verzoeker door het manipuleren van zijn vingers de juiste gegevens omtrent een eerder verblijf in Nederland dan wel een verblijf in een ander Europees land verzwijgt, waardoor een onderzoek, onder andere in het kader van het Verdrag van Dublin, niet mogelijk is. Dit komt voor rekening en risico van verzoeker. Vervolgens heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Evenmin heeft verzoeker documenten ter staving van zijn asielrelaas overgelegd. De omstandigheid dat verzoeker het gebruikte reisdocument aan zijn reisagent heeft afgestaan, acht verweerder toerekenbaar. Nu door verzoeker geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute zijn afgelegd en uit vluchtgegevens is gebleken dat er in de nacht van 2 op 3 februari 2009 geen rechtstreekse vlucht naar Amsterdam heeft plaatsgevonden, heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten, die het reisverhaal onderbouwen, niet aan hem is toe te rekenen. Ook verwijt verweerder verzoeker het niet-overleggen van de dreigbrief. Gelet op het eerder genoemde frustreren van het onderzoek en de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid onder f, Vw 2000, concludeert verweerder dat verzoeker het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk maakt om onderzoek te doen naar zijn identiteit, zijn nationaliteit en de vraag of hij bijvoorbeeld al een aanvraag voor verblijf heeft ingediend, rechtmatig verblijf heeft (gehad) in Nederland dan wel voor zijn komst naar Nederland reeds verbleven heeft in één van de lidstaten aangesloten bij de verordening EG 343/2003, waardoor geen onderzoek mogelijk is naar de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Derhalve wordt op voorhand geen geloof gehecht aan de identiteit en nationaliteit van verzoeker, alsmede zijn asielrelaas. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw 2000.
2.5. Verzoeker stelt zich ten aanzien van het reisverhaal op het standpunt dat het niet zeker is dat hij in Amsterdam is geland en dat het zelfs niet zeker is dat hij in Nederland is geland. Inzake de brief van de Staatssecretaris van 3 april merkt verzoeker op niets over het gestelde kamerdebat te kunnen vinden. Voor zover verzoeker bekend, heeft er hieromtrent nog geen afkondiging van het nieuwe beleid plaatsgevonden middels publicatie van een WBV. Verzoeker is voorts van oordeel dat onvoldoende zorgvuldig is onderzocht of de onmogelijkheid om vingerafdrukken af te nemen, wijst op frustratie van het onderzoek. Daarnaast steunt het bestreden besluit op twee tegenstrijdige overwegingen nu enerzijds gesteld wordt dat verzoeker mogelijk tot een groep behoort, voor wie categoriale bescherming geboden is, en anderzijds wordt overwogen dat de aangekondigde beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid op eiser niet van toepassing is.
Beoordeling van het verzoek
2.6. Volgens paragraaf C4/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voorzover thans van belang, is de omstandigheid dat een asielzoeker onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, dan wel de juiste gegevens verzwijgt, teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren, een contra-indicatie voor statusverlening.
2.7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
2.8. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9. Niet in geschil is dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
2.10. Ten aanzien van de onderbouwing van het reisverhaal, overweegt de voorzieningenrechter dat het de verantwoordelijkheid van verzoeker is om consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen af te leggen omtrent de reisroute. Nu verzoeker hierin niet is geslaagd en uit de OAG Flightplanner is gebleken dat er in de nacht van 2 op 3 februari 2009 geen rechtstreekse vlucht naar Amsterdam heeft plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van documenten verzoeker is toe te rekenen. De enkele stelling dat verzoeker wellicht niet in Amsterdam is geland, kan aan het voorgaande niet af doen.
2.11. Het vorenstaande doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.12. Uit het door de buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Gelderland-Midden op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2009 volgt dat verzoeker duidelijk zijn vingers heeft gemanipuleerd, zodat het vervaardigde dactyloscopische signalement van verzoeker van zodanig slechte kwaliteit is dat er geen eurodac-uitslag is verkregen. Voorts volgt uit dit proces-verbaal dat al eerder, op 5 februari 2009, gepoogd is een goed dactyloscopisch signalement van verzoeker te verkrijgen.
2.13. Het afnemen van vingerafdrukken behoort tot de vaste en dagelijkse werkzaamheden van de vreemdelingenpolitie, zoals ook blijkt uit het in paragraaf C11/1.2 van de Vc 2000 opgenomen beleid. Door verzoeker zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan aan het gestelde in het proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld. Derhalve heeft verweerder mogen uitgaan van de juistheid van voornoemd proces-verbaal. De omstandigheid dat verzoeker nog een vervolgonderzoek verwachtte alsmede hetgeen door verzoeker is opgemerkt over de brief van 3 april 2009 van de Staatssecretaris, doen aan de conclusie in het proces-verbaal, namelijk dat verzoeker duidelijk zijn vingers heeft gemanipuleerd, niet af.
2.14. Nu verzoeker zijn vingers heeft gemanipuleerd, wordt verhinderd dat de juiste gegevens aan verweerder kenbaar worden gemaakt. Verweerder heeft uit deze omstandigheid mogen concluderen dat verzoeker probeert te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij met overdracht van de juiste gegevens zou verkeren. De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van een contra-indicatie voor statusverlening, zoals beschreven in paragraaf C4/2.4 Vc 2000.
2.15. Gelet op het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege frustratie van het onderzoek alsmede het ontbreken van reis- identiteitspapieren dan wel andere bescheiden, geen onderzoek mogelijk is naar de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat op voorhand geen geloof wordt gehecht aan de identiteit, nationaliteit en het asielrelaas van verzoeker en verwijst daarbij naar de uitspraak van 23 december 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), nr. 200305509/1.
2.16. In lijn met de uitspraak van 28 november 2008 van de ABRS, nr. 200802478/1, overweegt de voorzieningrechter voorts dat, om in aanmerking te komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, lid 1 sub d Vw 2000, er onder meer geen sprake mag zijn van contra-indicaties. Nu vaststaat dat er sprake is van een contra-indicatie, heeft verweerder terecht geen asielvergunning op grond van artikel 29, lid 1 sub d Vw 2000 verleend.
2.17. Verweerder heeft de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
2.18. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard.
2.19. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.20. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 09/18768, ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 09/18769 af.
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H. Richart als griffier op 9 juni 2009
w.g. de griffier
w.g. de voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.