ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8125

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 - 39583
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging met moeder

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. Eiseres, een meerderjarige vrouw van Surinaamse nationaliteit, had op 18 januari 2005 een aanvraag ingediend om bij haar moeder in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd door verweerder, de staatssecretaris van Justitie, afgewezen op 25 april 2005, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat in eerdere procedures gegrond werd verklaard, maar uiteindelijk door de Raad van State werd vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres berustte op een onjuiste feitelijke grondslag. Verweerder had ten onrechte aangenomen dat eiseres alleen in Suriname zou achterblijven, terwijl haar broer en zus inmiddels ook een verblijfsvergunning hadden gekregen en in Nederland verbleven. De rechtbank oordeelde dat verweerder de gewijzigde feitelijke situatie niet had betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de weigering om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen niet voldeed aan de motiveringseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de gewijzigde omstandigheden in acht genomen moeten worden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- zijn vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feitelijke situatie bij aanvragen voor gezinshereniging en de noodzaak voor bestuursorganen om actuele informatie in hun besluitvorming te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 39583
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 juni 2009
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Surinaamse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 18 januari 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “gezinshereniging met moeder”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 april 2005 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 4 mei 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 september 2005 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 17 oktober 2005 beroep ingesteld.
1.2 Bij uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 11 januari 2007 (kenmerk: AWB 05 / 46611), verzonden op 16 januari 2007, is het beroep gegrond verklaard. Hiertegen heeft verweerder op 1 februari 2007 hoger beroep ingesteld.
1.3 Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2007 (geregistreerd onder nummer 200700910/1) is het hoger beroep gegrond verklaard en is de uitspraak van 11 januari 2007 vernietigd. De zaak is vervolgens teruggewezen naar deze rechtbank en nevenzittingsplaats.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 februari 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2.2 Op grond van artikel 44 Wet op de Raad van State moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing.
2.3 De Afdeling heeft in haar uitspraak van 31 mei 2007 het hoger beroep kennelijk gegrond verklaard en de rechterlijke uitspraak van 11 januari 2007 vernietigd, omdat de rechtbank door de voorgedragen beroepsgrond tegen het primair aan de afwijzing ten grondslag gelegde standpunt, dat niet is voldaan aan het in artikel 3.24, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vermelde vereiste, onbesproken te laten, niet heeft onderkend dat, eerst nadat is vastgesteld dat die beroepsgrond slaagt, kon worden getreden in de beoordeling van het door eiseres tevens bestreden standpunt van verweerder dat bovendien geen sprake is van een situatie als bedoeld in onderdeel b van voormeld artikel.
2.4 Bij de thans aan de orde zijnde beoordeling betrekt de rechtbank de volgende feiten. Eiseres beoogt verblijf bij haar moeder (referente) en diens echtgenoot [naam]. De moeder van eiseres is op 14 december 1998 naar Nederland gekomen en bezit sinds 5 januari 2005 de Nederlandse nationaliteit. Zij is sinds 7 december 2004 getrouwd met de heer [naam], die eveneens de Nederlandse nationaliteit bezit. Eiseres is aanvankelijk samen met haar minderjarige [zus en broer] in Suriname achtergebleven. [zus en broer] hebben gelijktijdig met eiseres op 18 januari 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv voor het doel “gezinshereniging met moeder”. De aanvraag van [zus en broer] is door verweerder bij besluit van 25 april 2005 afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar is op 19 september 2005 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is op 21 november 2006 ingetrokken, nadat verweerder bij brief van 17 november 2006 het besluit op het bezwaar van 19 september 2005 heeft ingetrokken. Verweerder heeft bij besluit van 3 december 2007 aan Noami en Donavan een verblijfsvergunning verleend. [zus en broer] verblijven inmiddels bij referente in Nederland.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit in de onderhavige zaak op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv, omdat de feitelijke gezinsband is verbroken doordat de referteperiode van één jaar is overschreden. Dat referente een half jaar in Suriname heeft verbleven om voor onder andere eiseres te zorgen, maakt niet dat de feitelijke gezinsband is hersteld. Zelfs indien er sprake zou zijn van een feitelijke gezinsband, is de achterlating van eiseres in Suriname niet van onevenredige hardheid. Eiseres was ten tijde van de aanvraag 19 jaar en van een meerderjarige kan in redelijkheid worden verwacht dat zij zich zelfstandig kan handhaven. Tevens is in aanmerking genomen dat ook het bezwaarschrift van [zus en broer] ongegrond is verklaard, zodat eiseres niet alleen in Suriname zal achterblijven. Voorts betekent de weigering om aan eiseres verblijf toe te staan geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat niet is gebleken dat tussen eiseres en referente sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie (“more than the normal emotional ties”). Eiseres kan geen verblijfsrechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht, nu niet is gebleken dat referente en eiseres in een andere lidstaat hebben verbleven op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag). Ten slotte leidt het beroep van eiseres op artikel 3 en 9 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat [zus en broer] inmiddels in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning en in Nederland verblijven, niet bij de beoordeling door de rechtbank kan worden betrokken, gelet op de ex-tunc toetsing in reguliere zaken.
2.6 Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Op grond van internationale verplichtingen dient verweerder eiseres toe te laten. Referente heeft namelijk op grond van artikel 18 het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag) het recht om samen met haar kinderen op het grondgebied van de lidstaten te verblijven. Het toepassen van het nationale migratierecht op referente vormt voorts een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van diensten en levert hiermee een schending op van artikel 49 EG-Verdrag. Eiseres heeft tevens recht op verblijf in Nederland op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2003/86 EG inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn). Er is bovendien sprake van strijd met artikel 8 EVRM, nu verweerder heeft aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Tussen ouders en kinderen bestaat immers altijd familie- of gezinsleven, aangezien een biologische band voldoende is. Verder stelt verweerder ten onrechte dat er sprake moet zijn van “more than the normal emotional ties” tussen eiseres en haar moeder, nu eiseres behoort tot het zogenaamde kerngezin. Tenslotte beroept eiseres zich op het IVRK. Daarnaast kan ook op grond van het nationale recht het bestreden besluit niet in stand blijven. Nu referente twee maal is teruggekeerd naar Suriname, heeft herstel van de verbroken gezinsband plaatsgevonden en wordt wel voldaan aan de referteperiode van vijf jaar. Als klemmende reden van humanitaire aard geldt dat het opgroeien zonder haar moeder een zware wissel trekt op eiseres. Ook heeft eiseres een sterke band met [zus en broer] vanwege de moederrol die zij jarenlang jegens hen heeft vervuld. Ter zitting heeft eiseres het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat [zus en broer] inmiddels in Nederland verblijven dient te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of het van onevenredige hardheid is dan wel in strijd met artikel 8 EVRM om eiseres als enige van het gezin in Suriname achter te laten.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat internationale verplichtingen nopen tot inwilliging van de aanvraag. Nu eiseres zich beroept op het gemeenschapsrecht, dient allereerst te worden vastgesteld of de situatie van eiseres valt binnen het bereik van het gemeenschapsrecht.
2.8 In artikel 12 van het EG-Verdrag is bepaald dat binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is.
2.9 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het EG-Verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie.
2.10 Artikel 18, eerste lid, van het EG-Verdrag bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2.11 Artikel 49 van het EG-Verdrag verbiedt beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap ten aanzien van onderdanen van de lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd, dan dat waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.
2.12 Ter uitvoering van onder meer artikel 18 van het EG-Verdrag is vastgesteld de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, PbEU L158 en L 229 (hierna: Richtlijn personenverkeer), die betrekking heeft op het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden.
2.13 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn personenverkeer wordt onder burger van de Unie verstaan: een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
2.14 In het eerste lid van artikel 3 van de Richtlijn personenverkeer is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
2.15 De rechtbank stelt voorop dat referente ten tijde hier van belang al de Nederlandse nationaliteit had verkregen en daarmee burger van de Unie is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn personenverkeer.
2.16 De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat referente en zij hun verblijfsrecht in Nederland ontlenen aan artikel 18 van het EG-Verdrag juncto artikel 3 van de Richtlijn personen verkeer. Artikel 3 van de Richtlijn personenverkeer voorziet in de bescherming van het familie-en gezinsleven om burgers van de Unie in staat te stellen het door artikel 18 van het EG-Verdrag toegekende recht op vrij verkeer en verblijf onbelemmerd uit te oefenen. De rechtbank vermag niet in te zien dat referente door een dagje in Antwerpen te winkelen in dat recht is belemmerd, aangezien eiseres toen in Suriname verbleef. Van de situatie als bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn personenverkeer is dan ook geen sprake.
2.17 Vorenstaande geldt evenzeer ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 49 van het EG-Verdrag. Eiseres heeft referente niet naar Antwerpen begeleid en heeft zich evenmin aldaar bij haar gevoegd.
2.18 Uit het voorgaande volgt dan ook dat aan eiseres geen verblijfsrecht toekomt op grond van het gemeenschapsrecht.
2.19 De rechtbank zal vervolgens het beroep van eiseres op artikel 4, tweede lid, onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn beoordelen.
2.20 Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, voor zover hier van belang, kunnen de lidstaten uit hoofde van de richtlijn bij wet of bij besluit toestemming tot toegang en verblijf verlenen aan meerderjarige niet-gehuwde kinderen van de gezinshereniger, indien zij wegens hun gezondheidstoestand kennelijk niet in staat zijn zelf in hun levensonderhoud te voorzien.
2.21 Uit de tekst van voornoemde bepaling volgt dat de daarin opgenomen regeling een facultatief karakter heeft. De lidstaten behoeven deze bepaling niet te implementeren. De Nederlandse wetgever heeft ervoor gekozen om de bestaande nationale regelgeving te handhaven en deze facultatieve regeling niet te implementeren, waarbij zij opgemerkt dat de nationale regelgeving gunstiger is dan de bepaling van artikel 4, tweede lid, onder b, Gezinsherenigingsrichtlijn. Het beroep van eiseres op voornoemd artikel faalt derhalve.
2.22 De aanvraag van eiseres dient derhalve te worden getoetst aan de nationale regelgeving.
2.23 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.24 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.25 Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.26 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.27 Regels over de beperkingen zijn neergelegd in het Vb. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb houden de in artikel 14, tweede lid, Vb bedoelde beperkingen verband met gezinshereniging of gezinsvorming.
2.28 Ingevolge artikel 3.24 Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien:
a. de vreemdeling naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en
b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van verweerder een onevenredige hardheid zou betekenen.
2.29 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de band tussen een ouder en een biologisch kind nimmer verbroken kan worden geacht, nu er tussen ouders en kinderen altijd familie- of gezinsleven bestaat. Het opgroeien en volwassen worden van kinderen doet de band volgens eiseres niet verbreken. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat eiseres het door verweerder gevoerde beleid inzake verruimde gezinshereniging onredelijk acht.
2.30 De rechtbank overweegt, in navolging van de Afdeling in de uitspraak van 23 december 2008 (LJN: BH0761), dat uit de bewoordingen van artikel 3.24, aanhef en onder a, Vb, blijkt dat deze bepaling aan verweerder beoordelingsvrijheid laat, welke beoordelingsvrijheid wordt aangewend overeenkomstig het beleid, neergelegd in B2/8.3 Vc en dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is.
2.31 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiseres niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van referente, ofwel dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
2.32 Eiseres heeft gesteld dat de feitelijk gezinsband tussen haar en referente niet is verbroken, althans dat er sprake is van herstel van die gezinsband. Eiseres heeft aangevoerd dat zij regelmatig belde met de kinderen in Suriname en dat zij regelmatig pakketten en geld stuurde. Bovendien stelt eiseres dat zij twee maal is teruggekeerd naar Suriname om haar kinderen bij te staan met raad en daad.
2.33 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van artikel 3.24 Vb vastgesteld. In paragraaf B2/8.3 Vc is onder meer het volgende bepaald.
De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien het meerderjarige kind niet feitelijk behoort of niet reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de ouder. “Feitelijk behoren tot het gezin” houdt in dat:
- de gezinsband reeds in het buitenland heeft bestaan;
- er sprake is van een morele en financiële afhankelijkheid van de ouder welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan; en
- de vreemdeling moet gaan samenwonen met de ouder(s).
Voorts is bepaald dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin behoort, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor in een of meer van de volgende omstandigheden:
- duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd is niet meer belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling;
- duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling;
- de vreemdeling gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;
- de vreemdeling vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;
- de vreemdeling heeft de zorg of zorgplicht voor een (buitenechtelijk) kind, een pleeg- of adoptiekind of andere afhankelijke gezinsleden.
2.34 In het bestreden besluit heeft verweerder in dit verband slechts overwogen dat er geen sprake is van herstel van de verbroken gezinsband, omdat eiseres niet heeft aangetoond en evenmin is gebleken dat referente opnieuw als gezinshoofd is gaan functioneren, wat niet anders is door het verblijf van referente van een half jaar in Suriname. Verweerder heeft echter niet getoetst aan het in 2.33 vermelde beleid. Aangezien verweerder met dat beleid invulling heeft gegeven aan zijn in artikel 3.24 Vb gegeven beoordelingsvrijheid, dient hij aanvragen tot gezinshereniging daaraan te toetsen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, berust het standpunt van verweerder over de toepasselijkheid van artikel 3.24, aanhef en onder a, Vb, op een ondeugdelijke motivering.
2.35 Het vorenstaande kan evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie als bedoeld in artikel 3.24, aanhef en onder b, Vb, zich hier niet voordoet.
2.36 In B2/8.5 Vc is bepaald dat een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 3.24 Vb niet wordt verleend, indien de achterlating van het gezinslid in het land van herkomst geen onevenredige hardheid betekent. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn, indien sprake is van een of meer zeer bijzondere individuele omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.
2.37 Bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die tot gevolg hebben dat de achterlating van eiseres in Suriname een schrijnende situatie zou opleveren, heeft verweerder in het bestreden besluit de omstandigheid betrokken dat eiseres niet alleen zal achterblijven in het land van herkomst. Verweerder is er daarbij vanuit gegaan dat [zus en broer] ook in Suriname zouden achterblijven, omdat hun aanvragen tot het verlenen van een mvv eveneens waren afgewezen.
2.38 Inmiddels is komen vast te staan dat het besluit op bezwaar in de onder zaaknummer AWB 05/46609 aanhangige procedure van [zus en broer] is ingetrokken en dat inmiddels aan hen een mvv is verstrekt en vervolgens na hun overkomst naar Nederland een verblijfsvergunning is verleend. Bij de behandeling ter zitting bij de rechtbank op 6 april 2006 heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat een en ander verband hield met het nieuwe beleid van verweerder ten aanzien van de referteperiode bij gezinshereniging van minderjarigen.
2.39 Verweerder heeft zich in de onderhavige procedure op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde omstandigheden, gelet op de ex-tunc toetsing in reguliere zaken, door de rechtbank niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
De rechtbank overweegt dat de ex-tunc regel ziet op de voor de besluitvorming relevante feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit en niet op de informatie waarover het bestuursorgaan op dat moment kon of behoorde te beschikken. In beroep is gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Met de intrekking van de beslissing op het bezwaar in de procedure van [zus en broer] is dat bezwaar niet langer ongegrond verklaard, en is als direct gevolg van het handelen van verweerder de relevante feitelijk situatie van vóór het bestreden besluit in de procedure van eiseres ook met terugwerkende kracht gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank lag het dan ook op de weg van verweerder om na de intrekking van de beslissing op het bezwaar ten aanzien van [zus en broer], de beslissing op het bezwaar ten aanzien van eiseres eveneens in te trekken dan wel de motivering daarvan aan te passen door het nemen van een nieuw besluit op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit te kennen gegeven dat het al dan niet alleen achterblijven van eiseres in Suriname relevant is in het kader van de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die een schrijnende situatie opleveren, als bedoeld in B2/8.5. Deze stand van zaken leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat achterlating van eiseres geen onevenredige hardheid betekent.
2.40 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de weigering van verweerder om eiseres op grond van artikel 14 Vw juncto artikel 3.24 Vb een verblijfsvergunning te verlenen niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 7:12 Awb te stellen motiveringseis. Het bestreden besluit komt hierom reeds voor vernietiging in aanmerking.
2.41 Tenslotte is de vraag aan de orde in hoeverre eiseres aanspraak kan maken op verlening van een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM.
2.42 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder het recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.43 In B2/13.1 Vc, zoals dit gold ten tijde van het bestreden besluit, is het volgende beleid neergelegd. Indien na de toetsing aan de voorgaande hoofdstukken de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt verleend, dient in alle gevallen getoetst te worden aan artikel 8 EVRM. (…) Uit B2/13.2 is af te leiden dat onder meer sprake is van beschermenswaardig familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen ouders en een meerderjarig kind en tussen broers en zussen, mits er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties). Dit beleid is in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, volgens welke relaties tussen anderen dan ouders en hun minderjarige kinderen de bescherming op grond van artikel 8 EVRM kunnen krijgen indien sprake is van “evidence of further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties”. Indien niet aannemelijk is gemaakt dat van bedoelde ‘more than the normal emotional ties’ sprake is, kan niet van beschermenswaardig familieleven worden gesproken. Deze beoordeling gaat derhalve aan een eventuele belangenafweging vooraf. Indien geen sprake is van bedoeld familieleven, is er geen ruimte voor een belangenafweging.
2.44 Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder alleen beoordeeld of tussen eiseres en referente sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie als hiervoor bedoeld. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder 2.39 is overwogen, dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “more than the normal emotional ties” tussen eiseres enerzijds en [zus en broer], dan wel referente anderzijds, de door het handelen van verweerder gewijzigde feitelijke situatie dat [zus en broer] inmiddels rechtmatig verblijf in Nederland hebben, had moeten betrekken. In dat verband is van belang dat eiseres, bij afwezigheid van referente in Suriname, jegens [zus en broer], de rol van moeder op zich heeft genomen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is ook op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.
2.45 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.46 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.47 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, voorzitter, en mrs. H.C. Greeuw en G.D. de Jong, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 8 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.