ECLI:NL:RBSGR:2009:BI7730

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/14584 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de onrechtmatige vreemdelingenbewaring van eiser, een man van Chinese nationaliteit. Eiser was op 3 april 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel vanaf het begin onrechtmatig was, omdat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 10 april 2009 door de Staatssecretaris van Justitie was opgeheven, maar dat eiser feitelijk nog tot 15 april 2009 in bewaring is gebleven zonder recht of titel. Dit was in strijd met de Vreemdelingenwet 2000 en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank overwoog dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de gebruikelijke schadevergoeding van € 80,00 per dag. Gezien eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, oordeelde de rechtbank dat eiser recht had op een schadevergoeding van € 150,00 per dag voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Dit resulteerde in een totale schadevergoeding van € 750,00. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. R.G.J. Welbergen, fungerend voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/14584 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [1974],
van gestelde Chinese nationaliteit,
verblijvende in ,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: S. Knoop-Alberts, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2009 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 april 2009 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 23 april 2009 meegedeeld dat de aan eiser opgelegde maatregel met ingang van 10 april 2009 is opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 april 2009. Eiser is daarbij niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt vast dat de bewaring inmiddels is opgeheven. Eisers gemachtigde heeft onder handhaving van het beroep verzocht om toekenning van schadevergoeding.
2.2 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank, indien zij opheffing van de maatregel beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de
behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Daartoe dient de vraag
te worden beantwoord of de bewaring (op enig moment) onrechtmatig is geweest.
Blijkens een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 8 november 2007 (zaak nr. 200707153/1, JV 2008/13) kan eiser de
rechtmatigheid van de aan hem opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring ook na opheffing ervan op rechtmatigheid door de rechtbank laten toetsen.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de aan eiser opgelegde maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest, nu geen zicht op eisers uitzetting binnen een redelijke termijn
bestond. Het beroep is dan ook gegrond.
2.4 In het kader van het verzoek om schadevergoeding gaat de rechtbank van de volgende feiten.
Eiser heeft eerder, namelijk bij brief van 7 april 2009, beroep ingesteld tegen de op 3 april 2009 aan hem opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. Dit beroep is geregistreerd
onder registratienummer AWB 09/12254 VRONTN. De behandeling ter zitting van dit beroep was door de rechtbank bepaald op 15 april 2009. Nadat verweerder bij brief van 10 april 2009 aan eiser en de rechtbank had meegedeeld dat de aan eiser opgelegde maatregel per 10 april 2009 was opgeheven en verweerder bereid was een schadevergoeding te betalen voor de periode van eisers detentie van 3 april 2009 tot 10 april 2009, heeft eiser voormeld beroep in verband met het voorgaande bij brief van 14 april 2009 ingetrokken. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 15 april 2009 volgt echter dat eiser door de Dienst Vervoer en Ondersteuning is aangevoerd naar de rechtbank Zutphen. Beide partijen gaan ervan uit dat eiser feitelijk op 15 april 2009 in vrijheid is gesteld.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aan eiser opgelegde maatregel weliswaar bij besluit van 10 april 2009 heeft opgeheven, doch dat de maatregel nadien feitelijk is voortgezet. Eiser heeft in beroep verzocht om toekenning van een schadevergoeding van € 150,--, en dus een hogere dan de forfaitaire schadevergoeding, nu eiser vanaf 10 april 2009 zonder recht of titel van zijn vrijheid is beroofd.
2.6 De rechtbank overweegt dat partijen niet verdeeld zijn over de toe te kennen schadevergoeding voor de periode van 3 april 2009 tot 10 april 2009 nu daarover inmiddels overeenstemming is bereikt en eiser in verband daarmee zijn eerdere beroep heeft ingetrokken. Met betrekking tot de periode van 10 april 2009 tot en met 15 april 2009 overweegt de rechtbank dat op 10 april 2009 ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan een door verweerder zelf op 10 april 2009 gelaste opheffing van de aan eiser opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser is derhalve niet alleen in strijd met verweerders besluit van 10 april 2009, maar bovendien zonder recht of titel van zijn vrijheid beroofd geweest, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 59 van de Vw 2000, alsmede met artikel 5, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder heeft - anders dan dat sprake is geweest van een administratieve vergissing - geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom eiser in strijd met voormeld besluit en voormelde bepalingen, en derhalve volstrekt nodeloos, van zijn vrijheid beroofd is geweest. Anders dan verweerder ziet de rechtbank hierin juist wel bijzondere omstandigheden om af te wijken van de in deze gebruikelijk uit te spreken schadevergoeding van € 80,00 per dag. Onder verwijzing naar uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (www.coe.int/ECHR/EN/hudoc) van 5 februari 2008 (zaak nr. 18242/02, Degerli e.a. tegen Turkije) van 17 juni 2008 (zaak nr. 16110/03, Karatas tegen Turkije) en van 2 oktober 2008 (zaak nr. 34082/02, JV 2008/414, Rusu tegen Oostenrijk) is de rechtbank van oordeel dat er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van € 150,-- voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 750,-- toekomt.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 750,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2009.
De voorzitter van de rechtbank 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 750,--.
Aldus gedaan op 6 mei 2009 door mr. R.G.J. Welbergen, fungerend voorzitter.