III.4. Onderdeel AKa, derde lid, juncto onderdeel AK, vierde lid, van de Wet strekt ertoe een uitzondering te maken op onderdeel AKa, eerste lid, van de Wet voor rentetermijnen van schuldvorderingen die zijn ontstaan in verband met de verdeling van een nalatenschap en die voldoen aan de in onderdeel AK, vierde lid, van de Wet genoemde voorwaarden. Deze uitzondering is als volgt toegelicht:
"Onderdeel AK is zodanig vormgegeven dat de negatieve inkomenscomponenten die staan tegenover de positieve inkomenscomponenten die op grond van dit onderdeel - via box I - in de heffing worden betrokken, niet aftrekbaar zijn. Deze benadering is niet symmetrisch, hetgeen onder omstandigheden tot een onevenwichtig en niet beoogd resultaat zou kunnen leiden. In de schriftelijke gedachtewisseling met de Tweede Kamer is daar reeds eerder aandacht voor gevraagd. Daarbij zijn met name de (erfrechtelijke) overbedelingsschulden door de leden van diverse fracties aan de orde gesteld. Teneinde die ongewenste onevenwichtigheid weg te nemen wordt aan onderdeel AK een vierde lid toegevoegd. Daarin wordt geregeld dat indien krachtens de verdeling van een nalatenschap een overbedelingsvordering ontstaat, waarvan de rente pas opeisbaar is bij overlijden van de schuldenaar, de lopende rente van deze vordering niet onder de afrekening van onderdeel AK valt, voorzover de rente ter zake van de met die vordering corresponderende overbedelingsschuld niet aftrekbaar is in box I of box II."
(derde NvW, Kamerstukken II 1999/2000, 26 728, nr. 27, blz. 19-20)
en
"Bij de derde nota van wijziging is aan onderdeel AK van het wetsvoorstel Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 een vierde lid toegevoegd. Daarin wordt onder voorwaarden de afrekening over lopende rentetermijnen teruggenomen voor erfrechtelijke overbedelingsschuldvorderingen, voorzover geen renteaftrek in box I of II heeft plaatsgevonden. Zowel de Orde als het FBN merken op dat alleen onderdeel AK is aangepast. Gesteld wordt dat dit veronderstelt dat bij overbedelingsrente altijd sprake is van (lang)lopende termijnen, terwijl ook verdedigbaar is dat sprake is van gerijpte c.q. uitgestelde rentetermijnen. In deze optiek zou onderdeel AKa eveneens moeten worden aangepast, teneinde een naar hun oordeel ongewenste onevenwichtigheid tussen de fiscale behandeling van ontvangen versus verschuldigde overbedelingsrente weg te nemen.
(...)
Onder omstandigheden is het verdedigbaar dat partijen jaarlijkse rentetermijnen hebben bedoeld. Dit is afhankelijk van de wijze waarop de rentevergoeding door de erflater in het testament, dan wel door de erfgenamen onderling, wordt vormgegeven. Teneinde te voorkomen dat in dergelijke situaties de eerdergenoemde onevenwichtigheid tussen de fiscale behandeling van ontvangen versus verschuldigde overbedelingsrente blijft bestaan, bezien wij de noodzaak om in het wetsvoorstel technische aanpassingen onderdeel AKa aan te passen overeenkomstig het vierde lid van onderdeel AK.
(...)
Tenslotte merkt de Orde op dat rentebetalingen tijdens het leven niet onder de werking van onderdeel AK, vierde lid, vallen. De reden hiervoor is dat in dergelijke situaties ook al onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geen sprake is van een renteontvangst en - betaling die bij één en dezelfde belastingplichtige tegen elkaar wegvallen. Onderdeel AK, vierde lid, ziet op situaties waarin de verschuldigde rente door verrekening met de inkomsten uit de desbetreffende schuldvordering in aanmerking wordt genomen. Dezelfde situatie heeft ten grondslag gelegen aan artikel 20b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Bij rentebetalingen tijdens het leven van de langstlevende is hiervan geen sprake, zodat het minder voor de hand ligt om de overgangsbepaling van onderdeel AK, vierde lid, hierop van toepassing te verklaren."
(MvA, Kamerstukken I 1999/2000, 26 727, nr. 202a, blz. 122-124)