Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 19826
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 maart 2009
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Sri Lankaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mevrouw M. van Andel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 29 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 3 juni 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 4 juni 2008 beroep ingesteld en op diezelfde datum een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter in deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 24 juni 2008 (kenmerk: AWB 08 / 19831) toegewezen.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij behoort tot de Tamil bevolkingsgroep en is afkomstig uit Colombo. Eiser werkte tot 2005 in een winkel. Eiser stelt te vrezen te hebben voor een groepering die samenwerkt met het leger. Deze groepering heeft in 2005 zijn baas vermoord. Een paar dagen later, in juli 2005, is eiser drie dagen lang door deze groepering vastgehouden. Er werd geld van hem geëist. Na die drie dagen werd eiser weer op straat gezet. Eiser is een keer telefonisch en een keer in de winkel bedreigd. Hij is daarna ondergedoken in een huisje achter de winkel. De vrouw van zijn baas heeft eiser geholpen om met een reisagent in contact te komen om zijn land van herkomst te ontvluchten.
2.6 Verweerder heeft bij de beoordeling van de asielaanvraag omstandigheden betrokken als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Verweerder verwijt eiser dat hij geen identiteitsdocumenten, reisdocumenten of bescheiden heeft overgelegd de noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daardoor is de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid. Voorts ontbeert het asielrelaas positieve overtuigingskracht. Eiser heeft weinig concreet en ongerijmd verklaard.
2.7 Eiser heeft in beroep de conclusie dat zijn relaas ongeloofwaardig is bestreden en daartoe het volgende aangevoerd. Uit de dossieraantekeningen van de rechtshulpverlener die het nader gehoor met eiser heeft besproken blijkt dat eiser wazig is in zijn antwoorden, dat de tolk er niets van begrijpt, slecht Nederlands spreekt en de vragen niet begrijpt. Als van tolk wordt gewisseld blijft het probleem bestaan. Uit de rapportage van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP) van 13 juni 2008 en een brief van de behandelend psychiater van eiser van 16 december 2008 blijkt dat eiser door psychische problemen niet in staat was om coherent en consistent zijn verhaal te doen. Eiser is een ernstig getraumatiseerd persoon, die meermalen het slachtoffer is geworden van bedreigingen en mishandelingen. Eiser durfde niet over marteling en mishandeling te verklaren tegenover een vrouwelijke tolk. Het is onzorgvuldig dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de littekens van eiser. Eiser heeft in beroep foto’s overgelegd van zijn littekens. Het onderzoek in de AC-procedure is onzorgvuldig geweest. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de invloed van de psychische klachten van eiser op zijn verklaringen.
Voorts is de situatie in Sri Lanka sinds het bestreden besluit verslechterd. Dit blijkt uit het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2008 en het (negatieve) reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 13 juni 2008. Bij terugkeer naar Sri-Lanka vreest eiser een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, omdat hij Tamil is en er bij hem sprake is van andere risicofactoren als genoemd in het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 inzake NA tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008, 329). Het gebrek aan medische zorg in Sri Lanka rechtvaardigt, gelet op de psychische problematiek van eiser eveneens een beroep op 3 EVRM. Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat in Sri Lanka sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (Definitierichtlijn). Eiser meent dat hij vanwege dit conflict en zijn persoonlijke situatie aanspraak heeft op subsidiaire bescherming vanwege het risico dat hij loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 In het dossier bevindt zich een MAPP-rapportage van 13 juni 2008 van klinisch psycholoog [naam klinisch psycholoog]. De conclusie van deze rapportage luidt als volgt: “De vraagstelling luidde: is er sprake van psychische problemen die interfereren met het vermogen om een coherent en consistent relaas te kunnen doen in het kader van de asielaanvraag?(...) Zowel uit anamnese, observaties en testresultaten komt naar voren dat bij deze 33 jarige man uit Sri Lanka sprake lijkt van forse klachten die overeenkomen met ernstige post traumatische stress (PTSS) en dat deze klachten het vermogen zich te concentreren nadelig beïnvloeden (…). Op basis van het bovenstaande lijkt het vermogen van mijnheer om coherent en consistent zijn relaas te doen in het kader van de asielaanvraag in grote mate van zekerheid door psychische problemen te worden belemmerd”. Uit de brief van psychiater [naam] van 16 december 2008, werkzaam bij GGZ Leiden en omstreken, blijkt dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, zonder psychische kenmerken.
2.9 Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt dat uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat eiser niet in staat was naar behoren te verklaren. Voorts valt niet in te zien, gelet op de conclusies in de MAPP-rapportage, dat het onzorgvuldig is geweest op verzoeker in de AC-procedure te horen. Uit de MAPP-rapportage volgt immers niet eenduidig dat het vermogen van eiser om coherent en consistent te verklaren door psychische problemen zodanig is beïnvloed dat hij niet in staat was om eenvoudige vragen over zijn herkomst en reisverhaal -juist- te beantwoorden. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juni 2008 (LJN BD4407).
2.10 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de MAPP-rapportage van 13 juni 2008 en de brief van psychiater [naam] van 16 december 2008 onmiskenbaar dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast laat de MAPP-rapportage weinig ruimte voor twijfel over het feit dat het vermogen van eiser om coherent en consistent te verklaren door deze psychische problemen wordt belemmerd. Het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat uit de MAPP-rapportage niet eenduidig volgt dat het vermogen van eiser om coherent en consistent te verklaren door psychische problemen zodanig is beïnvloed dat hij niet in staat was om eenvoudige vragen over zijn herkomst en reisverhaal -juist- te beantwoorden, miskent dat de klinisch psycholoog in de MAPP-rapportage concludeert dat met een grote mate van zekerheid psychische problemen lijken te verhinderen dat eiser coherent en consistent verklaart en miskent dat het in casu niet slechts vragen betreft over de herkomst en het reisverhaal. Onderhavige zaak onderscheidt zich in voornoemde zin dan ook van de zaak die voorlag in de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2008, LJN: BD4407.
De beroepsgrond, dat het onderzoek in de AC-procedure onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de invloed van de psychische klachten van eiser op zijn vermogen om coherent en consistent te verklaren, treft doel.
2.11 Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Salah Sheekh tegen Nederland (Salah Sheekh, JV 2007, 30), rechtsoverweging 268, blijkt dat de omvang van het risico om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van doorslaggevend belang is bij de boordeling van de vraag of sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De omvang van dit risico wordt niet enkel gemeten aan de hand van de mate waarin sprake is van specifiek op de persoon gerichte acties (singled out). De algemene situatie waarin sprake is van willekeurig geweld moet eveneens worden betrokken bij de boordeling van het risico. Daarnaast heeft het EHRM in deze zaak benadrukt dat de beoordeling door de staat of er een risico op schending van artikel 3 EVRM bestaat deugdelijk en voldoende moet zijn onderbouwd aan de hand van informatie uit nationale bronnen of uit andere betrouwbare en objectieve bronnen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat het arrest inzake Salah Sheekh niet relevant is, omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is geacht, wordt door de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet gevolgd.
2.12 Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 inzake NA tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008, 329). In dit arrest heeft het EHRM kennis genomen van het huidige klimaat van algemeen geweld in Sri Lanka en de persoonlijke omstandigheden in de zaak van de betrokken vreemdeling. Het Hof merkt op dat diegenen die in de belangstelling van de autoriteiten staan bij pogingen van de autoriteiten om de Tamil-tijgers te bestrijden systematisch worden blootgesteld aan marteling. Het Hof noemt in zijn overwegingen, naast de omstandigheid dat de detentie van betrokkene in het verleden waarschijnlijk op het vliegveld gemakkelijk zal zijn na te gaan, een aantal risicofactoren, op grond waarvan het aannemelijk wordt geacht dat de betrokkene bij terugkeer naar Sri Lanka met name op het vliegveld, maar ook in Colombo, zal worden gefouilleerd, waarbij zijn littekens zullen worden ontdekt en hij in de belangstelling zal staan van de Sri Lankaanse autoriteiten bij hun inspanningen om de Tamil-tijgers te bestrijden.
2.13 Eiser heeft zich beroepen op de verslechterde situatie in Sri Lanka en naar voren gebracht dat hij een jeugdige mannelijke Tamil is met duidelijk zichtbare littekens, die in het buitenland asiel heeft aangevraagd, hetgeen ook zal blijken, omdat hij geen geldig reisdocument heeft. Verweerder kan aan voornoemde arresten en de door eiser aangevoerde omstandigheden in het licht van de toets aan artikel 3 EVRM niet voorbij gaan met een verwijzing naar de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 15 december 2008 en de overwegingen dat de verslechtering van de situatie in Sri Lanka en het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 niet hebben geleid tot wijziging van het beleid. Het bestreden besluit ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering.
2.14 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Hetgeen overigens door eiser is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.15 Verweerder kan in het nieuw te nemen besluit een standpunt innemen met betrekking tot het (eerst in de beroepsfase) naar voren gebrachte beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en daarbij tevens betrekken de beantwoording door het Europese Hof van Justitie in de uitspraak van 17 februari 2009 (C-465/07) van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen ten aanzien van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 juni 2008;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 6 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.