Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2009
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
nationaliteit Burger van Nigeria,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. A.G. Kleijweg,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P.M.W. Jans.
Op 21 april 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 22 april 2009 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 mei 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 7 mei 2009 met toepassing van artikel
8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend.
Eiser is verschenen op de zitting van 8 mei 2009. Eisers gemachtigde en verweerder zijn niet verschenen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is -kort weergegeven- aangevoerd dat eiser niet in overeenstemming met artikel 5, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in een voor hem verstaanbare taal op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn aanhouding en inbewaringstelling. Eiser blijkt werkelijk alleen de taal Hausa te spreken en slechts enkele woorden van de Franse taal. Ook in de piketfase is het voor eisers gemachtigde niet mogelijk geweest om met behulp van een Franse tolk met eiser te communiceren.
Voorts is aangevoerd dat eiser niet in overeenstemming met artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 in persoon zal worden gehoord binnen de daarvoor geldende termijn. Het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat het horen kan aanvangen door enkel de fysieke aanwezigheid van eiser, is te formeel. Horen in persoon vergt immers niet alleen de aanwezigheid van eiser maar ook de mogelijkheid om in een voor zowel rechtbank als vreemdeling begrijpelijke en verstaanbare wijze van gedachten en standpunten te wisselen. Artikel 5, vierde lid, van het EVRM schrijft voor dat er een persoonlijk gesprek tussen rechter en vreemdeling plaatsvindt (of kan plaatsvinden). Gelet op het voorgaande dient de bewaring onrechtmatig te worden geacht vanaf veertien dagen na het beroepschrift.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het EVRM moet eenieder die gearresteerd is onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigen die tegen hem zijn ingebracht. De rechtbank constateert dat uit het dossier blijkt dat dit in het onderhavig geval gebeurd is.
5. Blijkens het proces-verbaal van staandehouding van 21 april 2009 heeft eiser aan verbalisanten verzocht om in de Franse taal met hem te communiceren. Eiser heeft vervolgens blijkens hetzelfde proces-verbaal een gedetailleerde verklaring afgelegd, waaruit de rechtbank niet is gebleken dat eiser niet voldoende op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn staandehouding of deze niet voldoende heeft begrepen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan dit op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. Voorts is eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling blijkens het proces-verbaal van gehoor van 21 april 2009 opnieuw gehoord in de Franse taal. Eiser heeft hierbij niet aangegeven dat hij de hulpofficier van justitie, met wie eiser het gesprek heeft gevoerd, niet of onvoldoende heeft verstaan of begrepen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Voorts overweegt de rechtbank dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling een onrechtmatigheid eerst kan leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het tweede lid van artikel 5 van het EVRM heeft tot doel een effectieve uitoefening mogelijk te maken van het in artikel 5, vierde lid, van het EVRM bedoelde recht tegen de vrijheidsbeneming rechtsmiddelen aan te wenden. Nu eiser een dag na de inbewaringstelling beroep heeft ingesteld hiertegen, is bovendien niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
6. Op zitting van 4 mei 2009 is eiser verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat het niet mogelijk is gebleken om een tolk Hausa ter zitting aanwezig te hebben. Gelet op de eerdere verklaringen van eiser in het dossier, heeft de rechtbank een tolk Frans opgeroepen. Ter zitting heeft de rechtbank getracht eiser te horen met behulp van de tolk Frans. Eiser heeft daarbij aangegeven enkel de taal Hausa voldoende te beheersen en daarnaast een beetje Frans, Engels en Nederland te spreken. De rechtbank heeft een aanvang gemaakt het horen en vervolgens, na het pleiten van de gemachtigde van eiser en verweerder, het onderzoek gesloten.
7. Op 7 mei 2009 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en partijen op de hoogte gebracht van de zitting van 8 mei 2009. Eiser is verschenen op de zitting van 8 mei 2009. Eisers gemachtigde en verweerder zijn niet verschenen. Eiser is ter zitting gehoord met behulp van een telefonische tolk Hausa. Dit was eerder dan op 8 mei 2009 niet mogelijk. De tolk Hausa was niet eerder beschikbaar en op 8 mei 2009 enkel telefonisch. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
8. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2001 (LJN: AG9388) en 13 juli 2001 (LJN: AH9267), dat het beroep op 4 mei 2009 ter zitting is behandeld en derhalve binnen de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 gestelde termijn. Bij die zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde die zijn belangen heeft behartigd en namens hem het woord heeft gevoerd. Voorts heeft de rechtbank vragen aan eiser gesteld middels de aanwezige tolk Frans waarop eiser antwoord heeft gegeven. Mitsdien kan niet worden staande gehouden dat niet tijdig een aanvang is gemaakt met het horen van eiser. Dat de rechtbank niet kon beschikken over een tolk Hausa op deze zitting kan in dit geval niet tot een andere conclusie leiden.
9. Gelet op de periode tussen de sluiting van het onderzoek ter zitting, het heropenen van het onderzoek op 7 mei 2009 en de nadere zitting bij de rechtbank op 8 mei 2009, overweegt de rechtbank voorts dat er geen grond is voor het oordeel dat de rechtbank niet voldoende voortvarend is geweest bij het afronden van het horen van eiser. De grieven van eiser dienen derhalve te falen.
10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onbetwist is dat eiser
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- zich heeft bediend van een of meer aliassen;
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
11. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
12. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
15. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. H. Benek als rechter in tegenwoordigheid van M.J.A. van Bree als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2009.