ECLI:NL:RBSGR:2009:BI4399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/23369, AWB 08/37916 en AWB 08/23367
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en ongewenstverklaring van een vreemdeling met criminele antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling van Sierra Leoonse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie. Eiser had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 19 juni 2008 door de staatssecretaris was ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 januari 2004, vanwege criminele antecedenten. Eiser had eerder in Duitsland een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden gekregen voor de invoer en handel in cocaïne. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het Openbaar Ministerie (OM) om advies heeft gevraagd over de straf die in Nederland zou zijn geëist als eiser het misdrijf daar had gepleegd. De rechtbank oordeelt echter dat het advies van het OM niet voldoende is om te concluderen welke straf eiser daadwerkelijk in Nederland zou hebben gekregen. Dit is in strijd met de eisen van artikel 3.86, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat vereist dat de strafmaat vergelijkbaar is met die in Nederland. De rechtbank vernietigt daarom het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het besluit tot ongewenstverklaring.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook niet kan standhouden, omdat eiser niet drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank heeft verweerder een termijn van 6 weken gegeven om nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1288, en het griffierecht van € 290 toegewezen aan de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 08/23369 voorlopige voorziening
AWB 08/37916 ongewenstverklaring en
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd
AWB 08/23367 intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
V-nr: [..]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum], van Sierra Leoonse nationaliteit, wonende te Almere, eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
Intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
1. Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 31 januari 2004. Eiser heeft hiertegen op 26 juni 2008 beroep ingesteld. Omdat het beroep volgens het besluit de rechtsgevolgen niet opschort, heeft eiser de rechtbank op 26 juni 2008 tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Ongewenstverklaring en verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd
2. Voornoemd besluit van 19 juni 2008 strekt tevens tot ongewenstverklaring van de eiser. Ook heeft verweerder op 19 juni 2008 een voornemen uitgebracht de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen.
3. Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, ongegrond verklaard en de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Op 23 oktober 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
5. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN
Criminele antecedenten
Eiser is bij vonnis van 31 januari 2004 van de Duitse strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf
van 2 jaar en 6 maanden vanwege invoer van en handel in 397,15 gram cocaïne.
Verweerder heeft op 21 juli 2005 het Arrondissementsparket Amsterdam, afdeling IRC,
gevraagd welke straf naar Nederlandse maatstaven zou worden geëist.
Bij schrijven van 15 augustus 2005 heeft mr. L. Ang, Officier van Justitie bij het
Arrondissementsparket Amsterdam bericht dat naar haar inschatting in Nederland een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar zou zijn geëist.
III. OVERWEGINGEN
Intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, worden ingetrokken
dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de
vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.
2. Op grond van paragraaf C5/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt voor de vraag of
de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 32, eerste lid, onder b,
van de Vw 2000, artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), dat op zichzelf alleen
ziet op de verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning regulier, overeenkomstig toegepast.
3. Ingevolge artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000, voor zover hier van belang,
kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd worden afgewezen indien aan de vreemdeling met een verblijfsduur korter dan drie jaar wegens
een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk
geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf is opgelegd, en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te
leggen gedeelte van die straf ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm.
4. Ingevolge artikel 3.86, derde lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, wordt bij de
toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, mede betrokken de buiten Nederland gepleegde of
bestrafte inbreuk op de openbare orde, voor zover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert
waartegen een gevangenisstraf van twee, onderscheidenlijk drie jaren of meer is bedreigd en waarbij
de strafmaat vergelijkbaar is met de strafmaat die in Nederland zou zijn opgelegd wanneer het feit in
Nederland zou zijn gepleegd.
5. Op grond van paragraaf B1/5.3.6 van de Vc 2000 wordt beoordeeld welke gevolgen naar
Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in
Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Er wordt contact opgenomen met het Openbaar
Ministerie (OM) voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn
gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot
de eis van de Officier van Justitie ter zitting.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform het beleid heeft gehandeld door het OM om advies
te vragen over de vraag welke straf naar Nederlandse maatstaven zou worden geëist als eiser het
misdrijf in Nederland zou hebben gepleegd. Tussen partijen is niet in geschil dat het OM deskundig
is om over deze kwestie te adviseren. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om aan de
kwaliteit van het uitgebrachte advies te twijfelen.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat hiermee geen antwoord is gekomen op de vraag welke straf
eiser in Nederland zou zijn opgelegd, terwijl dat op grond van het weergegeven artikel 3.86, derde
lid, van het Vb 2000, wel vereist is. Het staat niet vast of eiser in Nederland 1 jaar gevangenis zou
zijn opgelegd; het advies van het OM geeft slechts houvast over de straf die in Nederland zou zijn
geëist.
8. Verweerder heeft op basis van het advies van het OM dan ook niet kunnen concluderen dat aan
artikel 3.86 van het Vb 2000 is voldaan. Eisers beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank
vernietigt het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De overige
gronden behoeven geen bespreking.
9. De rechtbank wijst er op dat het weergegeven beleid dus niet aansluit op de eisen die artikel
3.86, derde lid, van het Vb 2000, stelt aan de zogenoemde strafmaatvergelijking.
Ongewenstverklaring
10. Uit het bestreden besluit tot ongewenstverklaring blijkt dat de veroordeling van eiser door de
Duitse strafrechter en het strafmaatadvies van het OM bepalend zijn geweest bij de
ongewenstverklaring van eiser. Verweerder heeft daarmee conform het beleid gehandeld; paragraaf
A5/2, onder ad b. van de Vc 2000 verklaart artikel 3.86 van het Vb 2000 van toepassing op de
ongewenstverklaring.
11. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7 en 8 van deze uitspraak geoordeeld dat verweerder in
deze zaak niet heeft kunnen vaststellen dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3.86, derde lid, van
het Vb 2000. Om die reden kan het besluit tot ongewenstverklaring evenmin stand houden. De
rechtbank vernietigt het besluit tot ongewenstverklaring en verklaart het beroep in zoverre gegrond.
Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd
12. Uit het bestreden besluit tot afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel
voor onbepaalde tijd blijkt dat daarbij bepalend is geweest dat eiser niet drie
achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad.
Eiser is op 4 december 2001 in het bezit gesteld van een verblijfvergunning met ingang van 28 juni 2001, geldig tot 28 juni 2004. Aan dit rechtmatig verblijf is een eind gekomen door de intrekking van die vergunning met terugwerkende kracht tot 31 januari 2004, de datum van de veroordeling door de Duitse strafrechter.
13. Deze intrekking heeft de rechtbank, zoals in rechtsoverweging 8 van deze uitspraak is overwogen, vernietigd. Om die reden kan het besluit tot afwijzing van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd evenmin stand houden. De rechtbank zal dit besluit dan ook vernietigen en het beroep op dit punt gegrond verklaren.
14. De rechtbank zal verweerder een termijn van 8 weken stellen om, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe besluiten te nemen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
16. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1288 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (2 maal 1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
18. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV . BESLISSING
De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 08/23367:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 08/37916:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit tot ongewenstverklaring;
- vernietigt het besluit tot afwijzing van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;
In beide zaken:
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 08/23369:
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1288,-- (twaalfhonderdachtentachtig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 290, -- (tweehonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2009.
Afschrift verzonden op:
Conc: EW
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.