ECLI:NL:RBSGR:2009:BI4396

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/40163 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Gorter
  • K.S. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische circusartiesten en de beoordeling van geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 mei 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische circusartiest. Eiser, geboren in 1983 en van Ethiopische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De rechtbank constateerde dat eiser met het Ethiopische circus naar Nederland was gekomen voor een tournee en dat alle leden van het circus op een geldig Ethiopisch paspoort Nederland waren ingereisd. Na hun inreis waren zij gevlucht en hadden zij asiel aangevraagd. De directeur van het circus had alle officiële documenten van de leden bij de Nederlandse autoriteiten achtergelaten voor zijn terugreis naar Ethiopië.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet was tegengeworpen, gezien de omstandigheden waaronder eiser had gereisd. De rechtbank vond het niet onaannemelijk dat het meenemen van persoonlijke documenten door de circusdirectie was verboden, en dat dit een belangrijke factor was in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder niet voldeed aan het motiveringsbeginsel en dat de geloofwaardigheid van het relaas niet op juiste wijze was beoordeeld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is bindend en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/40163 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 15 mei 2009
inzake
[eiser], geboren op [1983], van gestelde Ethiopische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. I. Egmond - van Ladesteyn, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.X. Cozijn, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 juni 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 8 mei 2009, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan de aanvraag voor deze vergunning ten grondslag gelegd dat hij door de Ethiopische autoriteiten onder druk werd gezet te blijven werken in het circus, dat in handen is van de Ethiopische autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn familie lid zijn van de oppositiepartij Kinijit. Tijdens ongeregeldheden in juni 2005 is hij opgepakt en voor tien dagen gedetineerd. Eiser vreest bij terugkeer naar Ethiopië te worden beschuldigd van landverraad vanwege zijn vlucht uit het circus tijdens een tour naar Nederland en zijn asielaanvraag hier te lande.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover thans van belang en samengevat, overwogen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende documenten ter staving van zijn asielrelaas heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig en heeft eisers asielaanvraag afgewezen.
2.3 Eiser heeft tegen dit besluit aangevoerd dat hij van de circusdirectie geen persoonlijke papieren mocht meenemen. Omdat hij niet wist wat de gevolgen zouden zijn als hij wel persoonlijke documenten mee zou nemen, heeft hij geen documenten meegenomen. Het was derhalve onmogelijk om papieren ter onderbouwing van zijn asielrelaas mee te nemen op zijn reis met het circus naar Nederland, anders dan het door de directeur in bezit gehouden paspoort. Verweerder heeft ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw tegengeworpen en derhalve ten onrechte de toets van de positieve overtuigingskracht aangelegd. Eiser heeft gesteld dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat hij in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw.
2.4 Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a en c, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.5 Ingevolge artikel 29 Vw kan een verblijfsvergunning asiel, voor zover hier van belang, worden verleend aan de vreemdeling die een verdragsvluchteling is of die aannemelijk heeft gemaakt gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft
geacht.
2.7 Bij de beoordeling van de vraag of verweerder het relaas van eiser in redelijkheid als ongeloofwaardig heeft kunnen bestempelen, gaat de rechtbank uit van het volgende toetsingskader. In hoofdstuk C14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat de toetsing van de geloofwaardigheid plaatsvindt op grond van de verklaringen van de vreemdeling, zoals deze onder meer naar voren komen in de gehoren, en van vergelijking van het relaas met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen en wat eerder is onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie.
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw, mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
De rechter toetst deze beoordeling van verweerder terughoudend en beantwoordt de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
2.8 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser met het Ethiopische circus naar Nederland is gekomen voor een tournee, dat alle leden van het circus op een geldig Ethiopisch paspoort Nederland zijn ingereisd en dat zij na hun inreis allen zijn gevlucht en een asielaanvraag hebben ingediend. De directeur van het circus heeft voor zijn terugreis naar Ethiopië alle officiële documenten van de leden van het circus bij de Nederlandse autoriteiten achtergelaten.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.8 is overwogen is niet onaannemelijk dat sprake is geweest van een strak georganiseerde groepsreis, waarbij – zoals eiser heeft verklaard – het meenemen van persoonlijke documenten door de directie van het circus, gelet op eerdere ervaringen met op buitenlandse tournee weglopende artiesten, verboden was, althans heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gelet hierop onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw is tegengeworpen. Dit klemt temeer nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het in beginsel de bedoeling is geweest de procedures van de circusleden gezamenlijk te behandelen, hetgeen echter vervolgens, om voor verweerder niet bekende redenen, niet is gebeurd. De rechtbank stelt in dat verband vast dat het besluit in ieder geval geen kenbare toets behelst aan de verklaringen van de overige circusleden die asiel hebben gevraagd met betrekking tot het niet beschikken over persoonlijke documenten, anders dan de verklaring van verweerder ter zitting dat de aanvragen van de andere leden van het circus eveneens zijn afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw.
2.10 Het beroep is dan ook gegrond. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.11 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.
De griffier: De rechter:
mr. K.S. Smits mr. H. Gorter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.