Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: [eiseres], geboren op [geboortedatum], van Jordaanse nationaliteit, wonende te Lawrenceville (Verenigde Staten van Amerika), eiseres,
gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 12 mei 2008 heeft verweerder het administratief beroep van eiseres tegen de toegangsweigering op 4 mei 2007 kennelijk ongegrond verklaard. Op 6 juni 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2009. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [..], zoon van eiseres en [..], schoondochter van eiseres.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ACHTERGROND VAN DE CASUS
1. Het Nederlands Consulaat te Miami heeft aan eiseres op 6 april 2007 een Schengenvisum afgegeven, geldig van 16 april tot 8 mei 2007. Eiseres heeft bij de visumaanvraag een ticket laten zien waarop zij 16 april 2007 naar Nederland zou vertrekken en 7 mei 2007 vanuit Nederland zou doorreizen naar Jordanië. Eiseres heeft de geplande reis echter uitgesteld en haar ticket omgeboekt. Eiseres heeft nagelaten de geldigheidsduur van het afgegeven visum aan te laten passen.
2. Toen eiseres op 4 mei 2007 in Nederland arriveerde was haar visum nog maar vier dagen geldig, terwijl het haar bedoeling was tot 23 mei 2007 in Nederland te blijven. Hieruit heeft de Koninklijke Marechaussee (Kmar) afgeleid dat eiseres langer in Nederland zou blijven dan de periode waarvoor haar visum was afgegeven. Omdat niet gegarandeerd werd geacht dat eiseres voor het verstrijken van de geldigheidsduur van haar visum Nederland weer zou verlaten en omdat er werd gemeend dat eiseres niet beschikte over voldoende middelen, heeft de ambtenaar van de Kmar belast met de grensbewaking op 4 mei 2007 eiseres op grond van artikel 13, juncto artikel 5 van Verordening (EG) nr. 562/2006 (de Schengengrenscode, SGC) de toegang tot Nederland geweigerd. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar retourticket om te boeken, maar dat heeft zij geweigerd.
Eiseres heeft te kennen gegeven de geldigheidsduur van haar visum ter plekke te willen verlengen, maar verweerder heeft haar daartoe niet in de gelegenheid gesteld.
De vrijheidsbeperkende maatregel
3. Verweerder heeft eiseres op 4 mei 2007 op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000, een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De maatregel is op 5 mei 2007 opgeheven omdat eiseres is vertrokken naar de Verenigde Staten. Eiseres heeft op 4 mei 2007 beroep ingesteld tegen het opleggen van de maatregel.
3.1 Verweerder heeft eiseres bij brief van 20 juni 2008 aangeboden de schade met betrekking tot de opgelegde maatregel (1 x € 45,-) te vergoeden. Eiseres heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
3.1 Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij mondelinge uitspraak van 17 november 2008, waarvan het afschrift is verzonden op 18 november 2008, het beroep gegrond verklaard omdat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel ten onrechte aan eiseres is opgelegd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen de schade te vergoeden. Ook heeft de rechtbank verweerder opgedragen een zelfstandig schadebesluit te nemen.
De toegangsweigering, eerdere uitspraak van de rechtbank
4. Eiseres heeft op 4 mei 2007 tegen de toegangsweigering administratief beroep ingesteld. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens op 17 juli 2007 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
5. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 31 maart 2008 (LJN: BG 9540) het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het administratief beroep neemt.
5.1 De rechtbank heeft daarbij, voor zover hier van belang, vastgesteld dat eiseres niet in het bezit is geweest van een visum dat geldig was voor de gehele beoogde verblijfsduur en dat er dus geen sprake was van een geldig visum. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit de reden is geweest voor de toegangsweigering.
5.2 De rechtsoverwegingen 2.14 en 2.15 luiden als volgt:
“[2.14] De rechtbank is, ondanks het voorgaande, evenwel van mening dat in het onderhavige geval de toegang niet zonder meer aan eiseres had kunnen worden geweigerd. Hierbij is het volgende van belang.
[2.15] Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2007 heeft eiseres verzocht om het aan haar afgegeven visum te verlengen. In hoofdstuk A2/4.3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is opgenomen dat in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden de door één van de Schengenstaten afgegeven visa kunnen worden verlengd door de Visadienst. Ingevolge het in A2/4.3.6 Vc 2000 gestelde, dient de vreemdeling daartoe model M5-A in te vullen. Nu eiseres in het bezit was van een voor haar inreis geldig visum en niet in de gelegenheid is gesteld om middels model M5-A een aanvraag om verlenging van dat visum in te dienen, terwijl zij uitdrukkelijk te kennen had gegeven dit te willen, heeft verweerder eiseres niet zonder meer op grond van artikel 5, aanhef en onder b en c, SGC de toegang kunnen weigeren. Immers, verweerder heeft niet op voorhand kunnen uitsluiten dat eiseres niet aan de voorwaarden voor verlening van toegang zou voldoen, indien zij in de gelegenheid was gesteld een aanvraag om verlenging van haar visum in te dienen.”
De toegangsweigering, het thans bestreden besluit
6. Verweerder heeft bij besluit van 12 mei 2008 (het thans bestreden besluit) het administratief beroepschrift kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres niet beschikte over een visum dat geldig was voor de aangegeven verblijfsduur en evenmin in het bezit was van voldoende middelen van bestaan.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende overwogen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2007 blijkt dat eiseres op de vraag van de grenswachter of zij over voldoende middelen van bestaan beschikte, met “geen “ heeft geantwoord. Dat achteraf is gebleken dat zij wel in het bezit was van Travellers’ cheques, doet hier niet aan af.
Verlenging van het visum
De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn op grond van artikel 1 onder b van het Besluit Ondermandaatverlening Hoofd Visadienst niet bevoegd tot het verlengen van de geldigheidsduur van visa. Ze zijn alleen bevoegd om visa te verlenen, te wijzigen en te annuleren.
Bovendien was het niet mogelijk het visum van eiseres te verlengen, omdat zij geen toegang heeft gekregen tot Nederland of het Schengengebied. Hoewel paragraaf A2/4.3.6.2. van de Vc 2000 voorziet in de verlenging van een visum onder bijzondere omstandigheden, is vereist dat die omstandigheden zich hebben voorgedaan sinds de binnenkomst.
Afgifte van een visum vanwege bijzondere omstandigheden
Hoewel de Kmar onder bijzondere omstandigheden op grond van paragraaf A2/4.3.8.2 van de Vc 2000 een visum kan afgeven, bestaat daarvoor in het onderhavige geval geen aanleiding. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres, toen zij besefte dat zij haar reis moest uitstellen, vanwege onvoorziene dan wel dringende redenen niet in de gelegenheid is geweest in de VS een (nieuw) visum aan te vragen.
Wijziging van het visum
Het grenskantoor van de IND dat buiten kantooruren bevoegd is namens de Visadienst toestemming te geven voor wijziging van een visum, heeft in het geval van eiseres geen toestemming gegeven omdat onvoldoende sprake was van bijzondere omstandigheden. Verweerder verwijst hierbij naar paragraaf A2/4.3.8.3 van de Vc 2000.
Medische omstandigheden
Er is geen aanleiding eiseres toch de toegang te verlenen gelet op haar leeftijd en omdat zij naar gesteld een hoge bloeddruk heeft. Hoewel is gesteld dat er humanitaire redenen zijn om eiseres toch en visum en de toegang te verlenen, is deze stelling niet onderbouwd. Ook heeft eiseres, voor zover bekend, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid naar de medische dienst op Schiphol te gaan, hoewel zij op die mogelijkheid is gewezen.
Het zelfstandig schadebesluit
7. Eiseres heeft op 7 augustus 2007 een verzoek ingediend om vergoeding van de geleden schade.
7.1 Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij mondelinge uitspraak van 17 november 2008, waarvan het afschrift is verzonden op 18 november 2008, verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van de uitspraak een zelfstandig schadebesluit te nemen ter zake de geleden schade als gevolg van de vrijheidsbeperkende maatregel.
7.2 Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2008 het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat het administratief beroepschrift tegen de toegangsweigering bij besluit van 12 mei 2008 kennelijk ongegrond is verklaard en niet vaststaat dat dit besluit onjuist is. Omdat de toegangsweigering niet wordt aangemerkt als onrechtmatige daad, bestaat geen aanleiding de schade te vergoeden.
7.3 Eiseres heeft op 23 januari 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2008.
1. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft in de onderhavige procedure. Verweerder heeft aangevoerd dat procesbelang ontbreekt omdat eiseres op
20 juni 2008 schadevergoeding is aangeboden, en dat ook overigens niet valt in te zien dat en waarom eiseres procesbelang heeft bij het onderhavige beroep.
2. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en is van oordeel dat eiseres wel degelijk procesbelang heeft. Daarbij is het volgende van belang.
2.1 De rechtbank dient in de onderhavige procedure te beoordelen of verweerder rechtmatig heeft gehandeld door eiseres op 4 mei 2007 de toegang tot Nederland te weigeren. Dit oordeel van de rechtbank is een essentiële schakel in de beoordeling van eventuele schadeplichtigheid van verweerder wegens onrechtmatige daad in de separaat lopende procedure inzake het zelfstandig schadebesluit. Verweerder heeft dit ook erkend. Uit het schadebesluit van 15 december 2008 blijkt dat verweerder, omdat niet in rechte vaststaat dat het besluit van 12 mei 2008 onjuist is, er (vooralsnog) van is uitgegaan dat de toegangsweigering rechtmatig was. Ook heeft verweerder ter zitting aangegeven dat verweerder de uitkomst van de onderhavige procedure afwacht voor de afhandeling van het bezwaar tegen het afwijzend schadebesluit.
2.2 Het enkele aanbod van verweerder van 20 juni 2008 om de schade geleden vanwege de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel te vergoeden, doet hier niet aan af.
2.2.1 In de eerste plaats heeft de aangeboden schadevergoeding niet op de toegangsweigering betrekking, maar op de ten onrechte opgelegde vrijheidsontnemende maatregel.
2.2.2 Bovendien behelst verweerders aanbod alleen het vergoeden van € 45,- omdat eiseres ten onrechte een nacht heeft moeten doorbrengen in de Lounge van Schiphol. De door eiseres geclaimde schadevergoeding waarop verweerders zelfstandig schadebesluit is gevolgd gaat dit bedrag verre te boven. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft verweerder bij uitspraak van 18 november 2008 opgedragen te beoordelen of deze kosten, die het gevolg zijn van de opgelegde maatregel, worden vergoed.
2.2.3 Bovendien is eiseres niet op dit aanbod ingegaan en is evenmin gebleken dat verweerder is overgegaan tot betaling van het bedrag. Omdat verweerder in de uitspraak van 18 november 2008 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is veroordeeld tot vergoeding van de schade geleden wegens de ten onrechte opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, wordt ervan uitgegaan dat verweerder het aanbod de schade te vergoeden ter zitting niet heeft gehandhaafd.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres procesbelang heeft en dat haar beroep ontvankelijk is.
4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de SGC wordt de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd aan de onderdaan van een derde land, indien hij niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën van personen behoort. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
5. In artikel 5, eerste lid, van de SGC zijn voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden, voor zover hier van belang, neergelegd, die gelden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a. in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
b. indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning;
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan in staat zijn deze middelen te verwerven;
6. Ingevolge artikel 5, vierde lid, voor zover hier van belang, van de SGC, kan, in afwijking van het eerste lid, onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoen, door een lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire overwegingen.
7. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 31 maart 2008 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, vast dat niet in geschil is dat eiseres toen zij in Nederland arriveerde niet in het bezit was van een visum dat een geldigheidsduur had die overeenstemde met de gehele beoogde verblijfsduur. Toen eiseres op 4 mei 2007 inreisde was haar visum immers geldig tot 8 mei 2007, terwijl het haar bedoeling was om pas 23 mei 2007 vanuit Nederland door te reizen naar Jordanië.
8. De rechtbank is op zichzelf genomen met verweerder van oordeel dat het op de weg van eiseres had gelegen om, nadat eiseres had besloten haar reis naar Nederland uit te stellen en zij haar ticket had omgeboekt, ook de geldigheidsduur van het verleende visum te laten aanpassen voordat zij op reis ging. Dat eiseres dit niet heeft gedaan en dat als gevolg daarvan problemen aan de grens zijn ontstaan, komt in beginsel dan ook voor haar rekening.
9. De rechtbank begrijpt de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem aldus dat verweerder, gelet op de hierboven bij rechtsoverweging 7 genoemde omstandigheden, en in het licht van de SGC, eiseres niet zonder meer de toegang had mogen weigeren. Verweerder kon er, aldus de rechtbank, niet op voorhand vanuit gaan dat eiseres niet aan de voorwaarden voor verlening van toegang zou voldoen, indien zij in de gelegenheid was gesteld een aanvraag om verlenging van haar visum in te dienen.
10. De rechtbank leest in de weergegeven rechtsoverwegingen 2.14 en 2.15 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, een opdracht aan verweerder om nader en beter te motiveren en uit te leggen waarom eiseres, hoewel zij daar nadrukkelijk om heeft verzocht, niet de gelegenheid heeft gekregen om de geldigheidsduur van haar visum aan de grens (alsnog) te laten verlengen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan deze opdracht van de rechtbank heeft voldaan, gelet op de inhoud van het besluit van 12 mei 2008.
11. De rechtbank is evenwel tevens van oordeel dat het bestreden besluit naar materiële eindbeslissing bezien geen stand kan houden. De keuze van verweerder om in dit geval geen gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 5, vierde lid, van de SGC, op grond waarvan het mogelijk is toegang tot Nederlands grondgebied te verlenen op grond van humanitaire overwegingen wanneer niet volledig aan de voorwaarden voor toegangsverlening wordt voldaan, acht de rechtbank om de navolgende redenen niet in rechte houdbaar.
12.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft bestreden dat eiseres naar Nederland is gekomen om haar zoon en diens gezin te bezoeken en dat zij voornemens was op 23 mei 2007 door te reizen naar Jordanië om daar haar broer te bezoeken. Eiseres zou voor het eerst kennis maken met haar schoondochter en met haar kleinkind. De verklaringen van eiseres hieromtrent worden bevestigd door die van haar zoon en haar schoondochter. Partijen zijn het overigens ook niet oneens over het doel van de reis en/of het verblijfsdoel in Nederland.
12.2 Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiseres in bezit was van een geldig Jordaans paspoort met daarin het meergenoemde (niet voor de gehele verblijfsperiode geldige) Schengenvisum en van een Permanent Resident Card (de zogenoemde Green Card) voor de Verenigde Staten van Amerika. Ook was eiseres in het bezit was van een vliegticket waarmee zij op 23 mei 2007 zou doorreizen naar haar broer in Jordanië.
12.3 Eiseres was ten tijde van de toegangsweigering op tamelijk gevorderde leeftijd, te weten 58 jaar. Gesteld en niet bestreden is dat zij last heeft van diverse lichamelijke problemen, waaronder hoge bloeddruk.
12.4 Eiseres heeft toegelicht dat sprake is geweest van een misverstand betreffende de geldigheid van het visum. Eiseres was in de veronderstelling dat zij uiterlijk op 8 mei 2007 Nederland moest zijn ingereisd, omdat het visum tot uiterlijk die datum geldig was. De schoondochter en zoon van eiseres hebben hierover getracht opheldering te verkrijgen bij de vreemdelingenpolitie. Hen werd meegedeeld dat dit misverstand zich met enige regelmaat in de praktijk voordoet. Verweerder heeft ter zitting aangegeven te hebben vernomen van gevallen waarin ditzelfde misverstand zich voordeed.
12.5. Betreffende de vraag of eiseres beschikte over voldoende middelen van bestaan, wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat verweerder daaraan, gelet op pagina 7, tweede alinea, van het bestreden besluit, geen doorslaggevende betekenis heeft gegeven. In dat - dus beperkte - kader merkt de rechtbank nog op dat verweerder er in het bestreden besluit aan vast heeft gehouden dat in het proces-verbaal van 4 mei 2007 van de Kmar wordt vermeld dat eiseres heeft verklaard dat zij niet over middelen beschikt. De rechtbank acht dat niet zorgvuldig nu achteraf is gebleken dat eiseres, die geen contant geld bij zich had, wel degelijk in het bezit was van Travellers cheques’ ter waarde van 1050 US dollar. De zoon van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij erbij aanwezig was toen de bezittingen van eiseres werden gecontroleerd door medewerkers van de Kmar en dat hij er zeker van is dat al toen is gezien dat eiseres beschikte over deze cheques. Dit is door verweerder niet bestreden.
13. Onder al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de toegangsweigering onnodig bureaucratisch, in strijd met de EG-rechtelijke algemene rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en daarom rechtens niet houdbaar. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 5, vierde lid van de SGC een visum dienen te verlenen dat geldig was tot 23 mei 2007, de dag waarop eiseres, gelet op haar ticket, zou doorreizen naar Jordanië. Eventueel had verweerder eiseres aanvullend een meldplicht kunnen opleggen.
14. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 5, vierde lid, van de SGC en met algemene EG-rechtelijke rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd.
15. Nu uit voormelde overwegingen voortvloeit dat verweerder niet bevoegd was om eiseres de toegang tot Nederland te weigeren, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien, het bezwaar gegrond verklaren en het besluit in primo herroepen.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
4. verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit in primo;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 145,-- (honderdvijfenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2009.
De griffier De voorzitter
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.