RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Uitspraak in het geschil tussen:
X
verzoeker,
gemachtigde: mr. T. Thissen, advocaat te ‘s-Gravenhage,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 20 november 2008 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel: ‘beperking conform beschikking Staatssecretaris’. Verweerder heeft bij besluit van 4 december 2008, de aanvraag niet in behandeling genomen.
1.2. Verzoeker heeft daartegen op 24 december 2008 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij het besluit van 4 december 2008 vermeld dat het maken van bezwaar de rechtsgevolgen van deze beslissing niet opschort.
1.3. Bij verzoekschrift van 24 december 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van de beslissing in afwachting van de behandeling van het bezwaar worden geschorst. Bij brief van 16 januari 2009 zijn de gronden van het verzoek ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Feiten en standpunten van partijen
2.2. Op 20 november 2008 heeft verzoeker schriftelijk een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft bij brief van 24 november 2008, verzonden op 25 november 2008, aan verzoekers gemachtigde bericht dat verzoeker op 3 december 2008 om 14.30 uur in persoon diende te verschijnen en daarbij een aantal - nader omschreven - documenten diende mee te nemen. Ook is vermeld dat verzoeker ter plekke een geldbedrag aan leges ad € 331,- diende te voldoen per kasbetaling dan wel pinbetaling. Aldus is verzoeker in de gelegenheid gesteld de onvolledige aanvraag aan te vullen. Indien verzoeker aan de uitnodiging geen gevolg zou geven, kan dat betekenen dat de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling wordt genomen, aldus verweerder. Bij brief van 2 december 2008 heeft verweerder naar aanleiding van verzoekers brief van 1 december 2008 aan verzoeker meegedeeld dat een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier pas in behandeling wordt genomen en inhoudelijk beoordeeld nádat de vreemdeling zich in persoon aan het loket van de IND heeft geïdentificeerd en de leges zijn betaald. Aan het verzoek om te garanderen dat verzoeker niet in bewaring zal worden genomen kan niet worden voldaan, aldus verweerder. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens buiten behandeling gesteld, gelet op het feit dat verzoeker de leges niet heeft voldaan terwijl hij in de gelegenheid is gesteld dit gebrek te herstellen.
2.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder niet op correcte wijze heeft getracht de leges te innen. Verzoeker verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 10 juni 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BD3801, waarin is bepaald dat in de wet geen plicht is te vinden voor betrokkene om bij de IND in persoon te verschijnen. In de uitspraak van de ABRS van 9 juli 2008 (200800236/1) staat tevens dat het opwerpen van belemmeringen om een aanvraag schriftelijk in te dienen en in behandeling te nemen niet acceptabel is. Bij beslissing van de ABRS van 15 augustus 2008 is bepaald dat verweerder bij het herstelverzuim had moeten wijzen op de mogelijkheid om de aanvraag schriftelijk aan te vullen. Door verweerder is, noch bij de aanvraag, noch bij het herstelverzuim gewezen op de mogelijkheid om de leges anders dan door te verschijnen te voldoen. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat het door verweerder gestelde dat verzoeker zonder opgaaf van reden niet is verschenen op de uitnodiging, onjuist is. Verzoeker verwijst hiertoe naar de brief van 1 december 2008. Bij brief van 1 december 2008 heeft verzoekers gemachtigde verweerder meegedeeld dat verzoeker niet zal verschijnen op de uitnodiging tenzij gegarandeerd wordt dat verzoeker niet aldaar zal worden gedetineerd. Verzoeker heeft aangegeven gebruik te maken van zijn recht om de aanvraag schriftelijk aan te vullen. Verder is verweerder verzocht een acceptgiro toe te zenden, zodat de leges schriftelijk kunnen worden voldaan. Verzoeker heeft verweerder verzocht hem vrij te stellen van het paspoortvereiste en het mvv-vereiste en hem een fotokaart toe te sturen. Tevens heeft verzoeker aangegeven dat het aanvraagformulier reeds volledig ingevuld is toegezonden op 19 november 2008. Daarnaast heeft verweerder bij brief van 2 december 2008 ten onrechte negatief geantwoord op het verzoek van verzoeker de aanvraag schriftelijk aan te vullen.
Beoordeling van het verzoek
2.4. Ingevolge artikel 4:1 Awb wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
2.5. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.6. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, Awb kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.7. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en omtrent de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn voor de afdoening van de aanvraag leges verschuldigd en wordt de aanvraag niet in behandeling genomen als de betaling achterwege blijft.
2.8. Ingevolge artikel 3.102, eerste lid, Vb 2000 legt de vreemdeling bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw 2000, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.
2.9. Ingevolge artikel 3.102, tweede lid, Vb 2000 legt de vreemdeling bij de niet in persoon ingediende aanvraag afschriften over van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en overlegt hij op verzoek van verweerder de originelen.
2.10. Ingevolge artikel 3.26 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij die regeling met de letter a aangeduide model.
2.11. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het bestreden besluit is uitdrukkelijk in het midden gelaten of verzoeker de gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Verweerder heeft verzoeker enkel het niet voldoen van de leges tegengeworpen.
2.12. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag van 1 augustus 2008 volledig te maken onder meer door documenten en bescheiden over te leggen, waaruit blijkt dat hij voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking komt alsmede de verschuldigde leges te voldoen. Niet in geschil is dat verzoeker op 3 december 2008 niet is verschenen, genoemde documenten en bescheiden niet zijn overgelegd en de leges evenmin zijn voldaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 10 juni 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BD3801, kenmerk 200708670/1) stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker een onvolledige aanvraag heeft ingediend, alsmede dat dit verzuim reeds was ontstaan bij het indienen van de aanvraag op 20 november 2008 en dat verzoeker, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, dat verzuim niet heeft hersteld. De door verzoeker opgeworpen stelling dat hij wel degelijk heeft gereageerd op de oproepingsbrief van verweerder kan aan het voorgaande niet afdoen, nu daarmee de aanvraag niet is aangevuld en verweerder bovendien de brief van verzoeker heeft beantwoord. De voorzieningenrechter is in navolging van de ABRS van oordeel dat het door verweerder gestelde vereiste, dat een reguliere aanvraag in persoon moet worden ingediend, niet als zodanig uit de wet volgt. Zoals door de ABRS in voornoemde uitspraak is overwogen, kan de omstandigheid dat in de zogenoemde ‘herstel verzuim brief’ van 24 november 2008 door verweerder is gesteld dat verzoeker in persoon diende te verschijnen, evenwel niet afdoen aan het feit dat hij niet reeds bij de aanvraag de benodigde gegevens en bescheiden heeft overgelegd of de leges heeft voldaan, hetgeen volgt uit artikel 4:2, tweede lid, Awb. Verweerder hoefde verzoeker nadat hij op 3 december 2008 niet was verschenen, niet nogmaals in de gelegenheid te stellen het geconstateerde verzuim te herstellen. De verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 9 juli 2008 (200800236/1), waarbij de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, in stand is gebleven, maakt hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. In die zaak stond enkel ter discussie of verweerder wegens het niet in persoon indienen van de aanvraag deze op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld. Onderhavige zaak betreft niet de vraag of de leges in persoon door de vreemdeling moeten worden voldaan, maar de omstandigheid dat de leges ter plekke (en niet bijvoorbeeld giraal of per bank) moeten worden betaald. Daarover oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
2.13. De voorzieningenrechter acht het, in navolging van voornoemde uitspraak van de ABRS van 10 juni 2008, aangewezen dat verweerder zijn beleid op het punt van de wijze van legesinning aanpast. Het ter plekke voldoen van de leges lijkt immers niet te stroken met het niet langer in persoon hoeven te verschijnen om de aanvraag in te dienen (hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter tevens geldt voor het completeren van de aanvraag). Tot die tijd is evenwel het thans vigerende, en niet kennelijk onredelijk te achten, beleid van toepassing. Indien verzoeker niet in persoon wenste te verschijnen om de leges te voldoen, had hij een derde namens hem kunnen sturen om de leges ter plekke te voldoen. De stelling van verzoeker, onderbouwd met een beschikking van verweerder in een andere zaak, waaruit zou blijken dat het sturen van een derde nutteloos zou zijn omdat verweerder betaling door een derde zou weigeren, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat ook in het geval van verzoeker betaling door een derde niet geaccepteerd zou worden. Verzoeker heeft immers niet daadwerkelijk getracht een derde namens hem te laten betalen, waarmee dit standpunt onvoldoende aannemelijk gemaakt is.
2.14. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de aanvraag op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld.
2.15. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter is evenmin gebleken van andere feiten of omstandigheden die het treffen van de gevraagde voorziening rechtvaardigen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb.
2.16. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Venema-Dietvorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 17 april 2009.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.