ECLI:NL:RBSGR:2009:BI3801

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-900061-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij de handel in harddrugs, specifiek cocaïne. De verdachte heeft zijn vriend, die geen rijbewijs had, meermalen met de auto naar verschillende adressen in 's-Gravenhage gereden, waar zijn vriend cocaïne verkocht. Ondanks dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten van zijn vriend, bleef hij hem rijden en werd hij hiervoor beloond met consumpties. De rechtbank kwalificeert deze handelingen als medeplegen van de drugshandel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de handel in verdovende middelen en het gevaar dat dit voor de volksgezondheid met zich meebrengt. De verdachte had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen in Curaçao voor een drugsgerelateerd delict, maar was kort na zijn verhuizing naar Nederland opnieuw in de fout gegaan. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank achtte zich onbevoegd om te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd door de Nederlandse Antillen, omdat de Nederlandse wetgeving hier niet in voorziet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers 09/900061-09 en 500660-08 (TUL Nederlandse Antillen)
Datum uitspraak: 11 mei 2009
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1985,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, P.C.S. Unit 2 te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 april 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R.P. Peters heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie vordert voorts de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2008 tot en met 16 januari 2009 op een of meer tijdstip(pen) te 's-Gravenhage, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld in lijst I, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
Subsidiair
[A] in of omstreeks de periode van 01 mei 2008 tot en met 16 januari 2009 op een of meer tijdstip(pen) te 's-Gravenhage, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld in lijst I, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01mei 2008 tot en met 16 januari 2009 op een of meer tijdstip(pen) te 's-Gravenhage, althans te Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- voor die [A] voornoemd als chauffeur op te treden, althans hem in zijn/een auto als bestuurder naar diverse adressen/locaties te brengen en/of daarvan op te halen en/of
- zijn, althans een auto, ter beschikking te stellen;
artikel 48 Wetboek van Strafrecht
artikel 2 ahf/ond B Opiumwet
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad. De rechtbank acht met betrekking tot de verdachte bewezen dat:
Primair
hij in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 16 januari 2009 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 16 januari 2009 tezamen met een ander schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Verdachte heeft zijn vriend en medeverdachte, die geen rijbewijs heeft, meermalen met de auto naar verschillende adressen te 's-Gravenhage gereden. Hij heeft gezien dat zijn vriend cocaïne en bankbiljetten bij zich had en was er van op de hoogte dat zijn vriend op verschillende adressen cocaïne verkocht; desondanks is hij voor zijn vriend blijven rijden. Zijn vriend heeft hem beloond door consumpties voor hem te betalen. De rechtbank merkt deze handelingen van verdachte aan als medeplegen.
De handel in verdovende middelen is een zeer ernstig feit. Cocaïne is een middel dat een groot gevaar voor de volksgezondheid vormt, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan. De handel in cocaïne leidt direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Door handel in drugs ontstaat in de samenleving een gevoel van onveiligheid. Verdachte heeft hier door zijn handelwijze aan bijgedragen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, niet eerder in Nederland is veroordeeld. Verdachte is op 7 juli 2008 te Curaçao veroordeeld tot een lange voorwaardelijke gevangenisstraf voor een drugsgerelateerd delict. Ongeveer een maand later is verdachte naar Nederland verhuisd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij vrijwel direct na zijn aankomst in Nederland zich wederom schuldig is gaan maken aan overtreding van de Opiumwet.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht zich onbevoegd de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao d.d. 7 juli 2008, te behandelen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hiervoor in artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden geen grondslag gevonden kan worden. In deze bepaling staat dat vonnissen door de rechter in de Nederlandse Antillen gewezen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Bij tenuitvoerlegging van een Antilliaans vonnis in Nederland dient zulks te geschieden met inachtneming van de Nederlandse wettelijke bepalingen inzake de tenuitvoerlegging. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de regels vervat in de Penitentiaire Beginselenwet. De rechtbank is van oordeel dat tot de Nederlandse voorschriften die bij tenuitvoerlegging in acht moeten worden genomen niet de bepalingen inzake de vordering tenuitvoerlegging, als gevolg van recidive, van een op de Nederlandse Antillen opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf behoren. Deze bepalingen zijn niet slechts aan te merken als regels inzake tenuitvoerlegging, maar vormen de grondslag voor een rechtmatige vrijheidsbeneming. Immers pas na een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf is er een titel voor vrijheidsbeneming. Bij gebreke van enige (andere) regelgeving waaraan de rechtbank haar bevoegdheid tot kennisneming van de vordering zou kunnen ontlenen, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren van de vordering kennis te nemen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1 primair
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 17 januari 2009,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 19 januari 2009;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
verklaart zich niet bevoegd van de vordering tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, standplaats Curaçao d.d. 7 juli 2008, gewezen onder parketnummer 500660-08 kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs G.P Verbeek, voorzitter,
M.H. Rochat en M. Knijff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Vonck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2009.
Mr. M. Knijff is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.