ECLI:NL:RBSGR:2009:BI3558

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/13027
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid van vervolgberoep

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2009, staat de inbewaringstelling van eiser centraal. Eiser, geboren in 1979 en van Sierra Leoonse nationaliteit, werd op 30 maart 2009 voor de eerste keer in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 31 maart 2009 werd er beroep ingesteld tegen deze inbewaringstelling. Eiser verzocht ook om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, maar deze aanvraag werd op 7 april 2009 afgewezen. Aangezien eiser op 9 april 2009 zou worden overgedragen aan de Sloveense autoriteiten, werd er bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 8 april 2009 werd toegewezen.

De mondelinge behandeling van het beroep tegen de inbewaringstelling stond gepland voor 14 april 2009, maar werd uitgesteld naar 23 april 2009. Op 10 april 2009 werd de maatregel van bewaring opgeheven, maar onmiddellijk daarna opnieuw opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, onder b van de Vw 2000. Eiser stelde op 11 april 2009 beroep in tegen deze nieuwe inbewaringstelling. De rechtbank moest beoordelen of dit beroep als een vervolgberoep kon worden gekwalificeerd, aangezien het eerste beroep nog niet was behandeld.

De rechtbank concludeerde dat de bewaring naadloos was doorlopen en dat verweerder had kunnen volstaan met het omzetten van de maatregel van bewaring. Het beroep van 11 april 2009 werd daarom aangemerkt als een vervolgberoep, en omdat het eerste beroep nog niet was behandeld, werd het tweede beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven tot proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, in aanwezigheid van W.G.M. de Boer als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/13027
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2009
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1979,
nationaliteit Sierra Leoonse,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. P. Ograjensek,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C.O. Stiphout.
Procesverloop
Op 10 april 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 11 april 2009 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 april 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is op 30 maart 2009 voor de eerste maal in bewaring gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000. Hiertegen is op 31 maart 2009 namens eiser beroep ingesteld. Op diezelfde datum heeft eiser verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Op 7 april 2009 is de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw 2000 afgewezen. Aangezien eiser op 9 april 2009 zou worden overgedragen aan de Sloveense autoriteiten, is tegen de afwijzing bezwaar gemaakt en is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Deze procedure is aanhangig bij de rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, welk verzoek op 23 april 2009 ter zitting zal worden behandeld. Op 8 april 2009 is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen op grond van de Dublinovereenkomst.
De mondelinge behandeling van het beroep tegen de inbewaringstelling van eiser van 30 maart 2009 (AWB 09/11186) stond gepland voor 14 april 2009 bij de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle. De behandeling staat thans gepland voor 23 april 2009. Naar aanleiding van de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verweerder op 10 april 2009 de maatregel van bewaring opgeheven. Op diezelfde datum heeft verweerder een hernieuwde maatregel van bewaring opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, onder b van de Vw 2000.
2. Ter zitting is gebleken dat verweerder in de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening aanleiding heeft gezien de op 30 maart 2009 opgelegde maatregel van bewaring om te zetten naar de grond als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Door de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft eiser immers rechtmatig verblijf verkregen op grond van het bepaalde in artikel 8, onder h, van de Vw 2000. Eiser mag derhalve de procedure in Nederland afwachten. Verweerder heeft abusievelijk de bewaring opgeheven en vervolgens opnieuw opgelegd op een andere bewaringsgrond.
3. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe het thans voorliggende beroep van 11 april 2009, ingediend tegen de inbewaringstelling van 10 april 2009, dient te worden gekwalificeerd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de bewaring, ondanks het feit dat de bewaring op 10 april 2009 is opgeheven en eiser op diezelfde datum wederom in bewaring is gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59, eerst lid onder b, van de Vw 2000, naadloos blijven doorlopen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de bewaring is voortgezet en dat verweerder had kunnen volstaan met het omzetten van de maatregel van bewaring naar de grond als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarvan uitgaande had eiser, achterafgezien, geen tweede beroep hoeven instellen. Het bij de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, ingediende beroep van 31 maart 2009 moet naar het oordeel van de rechtbank ook geacht worden te zijn gericht tegen de maatregel van bewaring van 10 april 2009.
5. Nu op 31 maart 2009 een eerste beroep is ingesteld moet het thans voorliggende beroep van 11 april 2009 worden aangemerkt als een vervolgberoep als bedoeld in artikel 96 van de Vw 2000. Aangezien het eerste beroep nog niet is behandeld en derhalve daarop nog niet is beslist, moet het thans voorliggende beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
7. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Aldus gedaan door mr. J.Y. van de Kraats als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2009.