ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2863

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2413 IW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid inleners voor loonbelasting bij gebruik van valse namen door werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de ontvanger van de Belastingdienst over de aansprakelijkheid van de eiseres voor loonbelasting. De eiseres, een bouwbedrijf, had in 2001 gebruik gemaakt van Turkse werknemers die door [A] aan haar ter beschikking waren gesteld. Deze werknemers werkten echter onder valse namen, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 238.024 door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden voor matiging van de aansprakelijkheid zoals gesteld in artikel 34 van de Wet. De rechtbank concludeerde dat de eiseres als inlener moest worden aangemerkt en dat er geen aanleiding was om de aansprakelijkheid te matigen, aangezien de eiseres geen gegevens had overgelegd die de identiteit van de werknemers konden individualiseren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de aansprakelijkstelling door de Belastingdienst. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2413 IW
Uitspraakdatum: 15 april 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 16 februari 2007 (nr. TBW.T.34.07.016) voor een bedrag van € 238.024 aansprakelijk gesteld voor door [A] onbetaald gelaten loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2008 de beschikking gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 maart 2008, op dezelfde dag per fax ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 29 april 2008. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres is daar verschenen [B], bijgestaan door mr. [C], mr. [D], [E] en [F]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [G], mr. [H], [I] en [J].
1.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en heeft een schriftelijke briefwisseling plaatsgehad. Partijen hebben daarna de rechtbank toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres exploiteert een bouwbedrijf en richt zich vooral op betonijzervlechtwerk. Zij heeft in 2001 gebruik gemaakt van (ten minste) 48 door [A] aan haar ter beschikking gestelde Turkse werknemers (hierna: de werknemers). [A] dreef het gehele jaar 2001 in de vorm van een eenmanszaak een uitzendbureau onder de naam "Uitzendbureau Noord-West". Eiseres was in dat jaar de enige opdrachtgever van [A].
2.2. De werknemers werden door eiseres tewerk gesteld bij haar opdrachtgevers, voor een groot deel bij [K] B.V. (hierna: [K]). De werknemers meldden zich niet eerst bij eiseres maar reisden rechtstreeks naar de plaats waar zij tewerk waren gesteld. De werkzaamheden van de werknemers bestonden uit het verrichten van hand- en spandiensten, waren van eenvoudige aard en vereisten geen voortdurend toezicht. Voor zover toezicht werd uitgeoefend gebeurde dat door de opdrachtgever bij wie de werknemers door eiseres tewerk werden gesteld. Het benodigde materiaal werd verstrekt door eiseres.
2.3. Na ontvangst van de opdracht voor het leveren van de werknemers gaf [A] aan eiseres telefonisch of per fax een lijst met Turkse namen door. Dit waren echter niet de namen van de werknemers. De (loon)administratie en facturering werden voor [A] verzorgd door een administratiekantoor. De werknemers zijn in de (loon)administratie van [A] niet opgenomen onder hun eigen naam, maar onder de namen en sofinummers van Poolse werknemers, die ooit hadden gewerkt via het uitzendbureau van [A]. Een lijst van deze namen is opgenomen in de bijlage "nadeelberekening via loonlijst" bij het verweerschrift. Volgens deze lijst is op naam van de hiervoor bedoelde Poolse werknemers in totaal fl. 692.893 aan nettoloon betaald.
2.4. In het door de FIOD tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek heeft [A] (blijkens het als bijlage 1 bij het verweerschrift gevoegde proces-verbaal) onder meer het volgende verklaard:
"Ik zal u nu vertellen hoe alles in zijn welk is gegaan want daar bent u toch al achter In het jaar 2001 begon mijn bedrijf sterk te groeien ik kreeg van [X] steeds grote opdrachten en kon niet meer aan de vraag naar personeel voldoen. Ik was bang dat ik mijn enige opdrachtgever zou verliezen aan concurrenten.
(...)
Ik heb geprobeerd, ook via het arbeidsbureau om aan geschikt personeel te komen maar ook die konden mij niet aan personeel helpen. Ik heb er toen, eigenlijk door toedoen van mijn concurrenten, voor gekozen om ook met illegalen te gaan werken. Hierdoor kreeg ik wel een probleem met de administratie. Ik heb dit opgelost door de papieren, zoals kopieën van identiteitsbewijzen, loonbelastingverklaringen ed van andere personen te gebruiken. Deze personen hadden zich wel eens bij mij laten inschrijven."
en
"Op de urenstaat welke door mij aan [X] werd gezonden samen met de factuur die door de boekhouder was opgemaakt stonden bijvoorbeeld vijf namen met bijbehorende sofi-nummers. Hiervan waren bijvoorbeeld drie namen uit mijn administratie die ik gebruikte ter afdekking van illegalen. Om de mensen waarvan ik de namen had gebruikt te beschermen, bijvoorbeeld omdat zij een uitkering ontvingen moest ik naar de boekhouder andere namen opgeven omdat hij de namen in de loonadministratie verwerkte en die mensen dan mogelijk problemen met de belastingen zouden krijgen."
en
"De "afdek"namen die ik zo doorgaf aan de boekhouder waren voornamelijk Poolse namen. Ik had van deze mensen kopieën van paspoorten en sofi-nummers en loonbelastingverklaringen. Deze mensen werkten alleen niet meer voor mij. Maar door deze namen door te geven aan de boekhouder voorkwam ik dat zoals hierboven al gezegd dat ander problemen zouden krijgen met bijvoorbeeld hun uitkering."
en
"Zoals ik u al heb verteld heb ik illegalen laten werken onder sofi-nummers van anderen. Mijn loonadministratie over 2001 is dan ook niet juist"
en
"Alle Poolse namen uit de administratie Noord West kunt u lezen als dat illegale Turken in hun plaats hebben gewerkt. Dit met uitzondering van die korte periode waarover hiervoor verklaard."
2.5. Op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek heeft verweerder aan [A] een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 opgelegd. Het na te heffen bedrag is als volgt berekend:
tabel 1
Als gevolg van een verwisseling van cijfers is de naheffingsaanslag per abuis opgelegd voor een bedrag van € 238.450 in plaats van € 283.450. [A] heeft de naheffingsaanslag niet betaald.
2.6. In vervolg op het strafrechtelijke onderzoek tegen [A] heeft verweerder een onderzoek ingesteld in het kader van de Wet Ketenaansprakelijkheid (hierna: het WKA-onderzoek). Op grond van de uitkomsten hiervan heeft verweerder eiseres aansprakelijk gesteld voor de onder 2.5 genoemde naheffingsaanslag. Bij de beschikking aansprakelijkstelling is een afschrift van het rapport van het WKA-onderzoek gevoegd. In bijlage 1 bij dat rapport is het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld, uitgaande van een door [A] bij eiseres gerealiseerde omzet van € 1.461.877 en naar rato van de totale door [A] gerealiseerde omzet van € 1.464.495, kort gezegd berekend op (1.461.877/1.464.495 x € 238.450 =) € 238.024.
2.7. Ter zake van de naheffingsaanslag is door verweerder derdenbeslag onder eiseres gelegd. Uit dien hoofde heeft eiseres € 19.500 betaald, welk bedrag geheel is afgeboekt op invorderingskosten en (heffings)rente. Eiseres heeft rechtstreekse stortingen bij de belastingdienst en stortingen op de G-rekening van [A] gedaan.
3 Geschil
3.1. In geschil is of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en voorts of eiseres terecht en voor het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil:
- of sprake is van inlening van personeel door eiseres;
- of de naheffingsaanslag juist is;
- of het bedrag van de aansprakelijkstelling terecht niet is gematigd op grond van artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad);
- of de berekening van het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld correct is.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het bedrag van de aansprakelijkstelling. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
Motivering uitspraak op bezwaar
4.1.1. Eiseres heeft aangevoerd dat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd omdat daarin niet is gemotiveerd waarom de aansprakelijkstelling is gebaseerd op artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) en niet op artikel 35 van de Wet. Eiseres is voorts van mening dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de naheffingsaanslag juist is.
4.1.2. In de beschikking aansprakelijkstelling, in samenhang met het daarbij gevoegde afschrift van het rapport (inclusief bijlagen) van het WKA-onderzoek, heeft verweerder gemotiveerd waarom naar zijn mening primair sprake is van inlening van personeel en subsidiair van (onder)aanneming. Voorts is in het rapport een gespecificeerde berekening van de naheffingsaanslag opgenomen. Verweerder is in de bezwaarfase niet teruggekomen van de in de beschikking aansprakelijkstelling en het rapport van het WKA-onderzoek neergelegde standpunten.
4.1.3. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt onder meer naar hetgeen zij heeft gesteld in haar brief van 18 december 2007. Noch in die brief noch anderszins heeft eiseres haar (kennelijke) standpunten dat sprake is van aanneming en dat dit gevolgen heeft voor haar aansprakelijkheid en dat de naheffingsaanslag onjuist is, onderbouwd.
4.1.4. In het licht van het vorenstaande is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Eiseres heeft redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat verweerder in de uitspraak op bezwaar zijn eerder gegeven motivering dat primair sprake is van inlening en de onderbouwing van de naheffingsaanslag handhaafde.
Inlening
4.2. Eiseres betwist dat sprake is van inlening op de grond dat de werknemers niet onder haar toezicht werkzaam zijn geweest, omdat zij tewerk werden gesteld op andere locaties, grotendeels bij [K].
4.3. Vaststaat dat de werknemers werkzaam waren onder toezicht van de opdrachtgevers bij wie zij door eiseres tewerk waren gesteld. Eiseres heeft de overige elementen van het begrip inlening in de zin van artikel 34 van de Wet niet ter discussie gesteld. Gezien de vaststaande feiten ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat één van die elementen ontbreekt. Het vorenstaande brengt mee dat sprake is van een situatie van doorlening als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel a, van de Wet, zodat eiseres op grond van die bepaling is aan te merken als inlener. Het andersluidende betoog van eiseres faalt derhalve.
Juistheid van de aanslag
4.4.1. Eiseres heeft voorts de juistheid van de naheffingsaanslag betwist. Naar haar mening is ten onrechte het anoniementarief toegepast en is sprake van dubbeltellingen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
4.4.2. De onder 2.3 vermelde feiten en de onder 2.4 weergegeven, door eiseres niet of althans onvoldoende betwiste, verklaringen van [A] laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat [A] niet de identiteit van de werknemers heeft vastgesteld en opgenomen in zijn loonadministratie op de in artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001) bedoelde wijze. Verweerder heeft derhalve terecht het anoniementarief toegepast.
4.4.3. Hierbij kan in het midden blijven of, zoals verweerder stelt maar eiseres betwist, [A] bij zijn aan eiseres gerichte facturen urenstaten heeft gevoegd met Poolse namen en die urenstaten naderhand in opdracht van eiseres heeft vervangen door urenstaten met Turkse namen. Eveneens kan in het midden blijven in hoeverre de namen op de door [A] opgemaakte urenstaten, de namen op de door eiseres opgemaakte urenstaten en de namen op de door [K] opgemaakte urenstaten gelijk waren. Het antwoord op deze vragen doet immers niet af aan de omstandigheid dat [A] nimmer de werkelijke namen en andere relevante gegevens van de werknemers in zijn administratie heeft opgenomen. Deze omstandigheid rechtvaardigt op zichzelf reeds toepassing van het anoniementarief (vgl.
HR 25 april 2008, nr. 43 365, BNB 2008/172).
4.4.4. Eiseres heeft voorts betoogd dat uit de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen niet blijkt op welke werknemers deze betrekking hebben, zodat niet kan worden uitgesloten dat de aangiften geheel of ten dele betrekking hebben op de werknemers. Voor zover eiseres hiermee wil betogen dat er mogelijk sprake is van een dubbeltelling faalt het betoog bij gebrek aan belang, aangezien verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslag, die uitsluitend betrekking heeft op de werknemers, alle op aangifte afgedragen loonbelasting/premie volksverzekeringen in mindering heeft gebracht. Voor zover eiseres hiermee wil betogen dat ter zake van de werknemers niet meer loonbelasting/premie volksverzekeringen is verschuldigd dan is aangegeven en afgedragen faalt het betoog eveneens, nu eiseres niet heeft betwist dat aan de werknemers in totaal een nettoloon van fl. 672.157 is betaald en uit het hiervoor overwogene volgt dat daarover terecht is nageheven naar het anoniementarief.
4.4.5. Voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die dwingen tot de conclusie dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Disculpatie
4.5.1. Indien en voor zover eiseres zich beroept op het bepaalde in artikel 34, vijfde lid, van de Wet overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.2. Ingevolge deze bepaling geldt de aansprakelijkheid van eiseres niet indien aannemelijk is dat het niet betalen van de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen door [A] noch aan hem noch aan eiseres is te wijten. De bewijslast terzake rust op eiseres.
4.5.3. Uit het overwogene onder 4.4.2 volgt dat [A] loonbelasting/premie volksverzekeringen had moeten inhouden en afdragen naar het anoniementarief. In het licht van de onder 2.3 vermelde feiten en de onder 2.4 weergegeven, door eiseres niet of althans onvoldoende betwiste, verklaringen van [A] heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan [A] is te wijten dat hij de door hem verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen niet volledig heeft betaald. Reeds hierom wordt niet voldaan aan de eisen van artikel 34, vijfde lid, van de Wet. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat zij - kort gezegd - geheel buiten de malversaties door [A] stond en daar geen enkele weet van had, behoeft daarom geen verdere bespreking.
Matiging
4.6. Eiseres stelt dat zij voldoet aan het gestelde in artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad, dat voor zover hier van belang luidt als volgt:
"Een matiging van de primaire aansprakelijkheid dient evenwel te worden verleend als de inlener op deugdelijke wijze de identiteit van de werknemer kan aantonen en tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan diens loon - terzake van de werkzaamheden - kan worden geïndividualiseerd. De inlener kan dit doen door een door hemzelf bijgehouden administratie te overleggen waarin de naam, adres, woonplaatsgegevens, de geboortedatum, het BSN/sofi-nummer van de werknemer, een specificatie van de gewerkte uren en een kopie van het identiteitsbewijs zijn opgenomen."
4.7. Ten bewijze van haar stelling dat zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad heeft eiseres als nadere stukken (onder andere)
kopieën van urenstaten van [A], van haarzelf en van [K] overgelegd. De daarin vermelde namen en uren komen steeds met elkaar overeen, aldus eiseres. Naar de rechtbank begrijpt wil eiseres hiermee bewijzen dat die urenstaten juist zijn, dat de daarin vermelde namen de - werkelijke - namen van de werknemers zijn en dat aan hand van de in de urenstaten vermelde gegevens het aan de werknemers betaalde loon kan worden geïndividualiseerd.
4.8.1. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat is voldaan aan de in artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad genoemde voorwaarden voor matiging. Hij heeft daartoe - samengevat - gesteld dat [A] bij zijn aan eiseres gerichte facturen urenstaten heeft gevoegd met Poolse namen en die urenstaten naderhand in opdracht van eiseres heeft vervangen door urenstaten met de hiervoor onder a) bedoelde Turkse namen. Verweerder heeft deze stelling onderbouwd met de verklaringen van [A] en van [L], voormalig medewerker van eiseres, zoals opgenomen in bladzijde 17 en 18 van het proces-verbaal dat als bijlage 1 bij het verweerschrift is gevoegd. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank de stelling van verweerder aannemelijk. De andersluidende verklaring van de directeur van eiseres, zoals opgenomen in voornoemde bladzijde 17, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4.8.2. Vaststaat dat de door [A] aan eiseres doorgegeven Turkse namen niet de namen van de werknemers waren.
4.8.3.Het vorenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat de Turkse namen die zijn vermeld in de urenstaten waarvan eiseres kopieën in het geding heeft gebracht niet de namen van de werknemers zijn. Eiseres heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Daarmee ontvalt de grond aan het in de laatste volzin onder 4.7 weergegeven betoog.
4.8.4. Eiseres heeft geen andere gegevens verstrekt aan de hand waarvan het aan de werknemers betaalde loon kan worden geïndividualiseerd.
4.9. Uit het overwogene onder 4.8.1 tot en met 4.8.4 volgt dat eiseres niet heeft voldaan aan de in de in artikel 34, paragraaf 5, tweede lid, van de Leidraad genoemde voorwaarden voor matiging, omdat zij geen gegevens heeft overgelegd aan de hand waarvan het loon van de werknemers kan worden geïndividualiseerd.
Aansprakelijkstelling voor onjuist bedrag
4.10. Ter onderbouwing van haar stelling dat het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld niet correct is, heeft eiseres het volgende aangevoerd. De door [A] bij eiseres gerealiseerde omzet bedraagt niet € 1.461.877 maar € 1.435.001. Eiseres heeft voor 2001 in totaal € 352.836 betaald in de vorm van rechtstreekse stortingen bij de belastingdienst en stortingen op de G-rekening van [A], waarvan € 179.541 ten onrechte niet in aanmerking is genomen. Op grond van het vorenstaande dient de aansprakelijkstelling in elk geval te worden beperkt tot € 50.919, aldus eiseres.
4.11. Verweerder heeft in zijn brief van 3 maart 2009 gesteld dat het door eiseres genoemde bedrag van € 1.435.001 is berekend op basis van een historische saldilijst crediteuren en dat het door verweerder gehanteerde bedrag van € 1.461.877 (zie onder 2.6) is berekend op basis van een gespecificeerde opgave van alle door [A] aan eiseres verzonden facturen. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gehanteerde berekeningswijze nauwkeuriger moet worden geacht dan de door eiseres gehanteerde berekeningswijze. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de door [A] bij eiseres behaalde omzet € 1.461.877 bedraagt. Het primaire aansprakelijkheidsbedrag is daarmee terecht berekend op € 411.318.
4.12.1. In bijlage 1 bij het WKA-rapport heeft verweerder het bedrag van de aansprakelijkstelling op twee manieren berekend. Vervolgens is hij bij de aansprakelijkstelling uitgegaan van het laagste bedrag dat uit die berekeningswijzen naar voren is gekomen. Bij methode I heeft verweerder rekening gehouden met hetgeen door [A] daadwerkelijk is voldaan op aangifte met een toerekening daarvan aan eiseres. Bij methode II wordt uitgegaan van hetgeen eiseres heeft gestort op de G-rekening (welk bedrag voor 50 percent wordt toegerekend aan de verschuldigde belasting en voor 50 percent aan de verschuldigde premies) en hetgeen eiseres rechtstreeks heeft gestort bij de Belastingdienst (zogenoemde WKA-storting die voor 100 percent wordt toegerekend aan de verschuldigde belasting) en het bedrag dat uit het derdenbeslag is voortgekomen. Methode I leidt blijkens voornoemde bijlage tot een aansprakelijkstelling voor € 238.042, methode II tot een aansprakelijkstelling voor € 266.732.
4.12.2. Bij methode II heeft verweerder rekening gehouden met de volgende bedragen:
tabel 2
Gezien het feit dat in het bedrag dat verweerder in aanmerking heeft genomen als stortingen op de G-rekening en de WKA-stortingen een bedrag van € 12.155 is verwerkt als WKA-storting moet het er voor worden gehouden dat verweerder er vanuit is gegaan dat eiseres een bedrag van € 225.862 op de G-rekening heeft gestort (€ 125.086 - € 12.155 = € 112.931 x 2 = € 225.862).
Verweerder heeft dan ook terecht de aansprakelijkheid beperkt tot het bedrag dat is berekend aan de hand van methode I.
4.12.3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder rekening had moeten houden met een bedrag aan stortingen op de G-rekening van in totaal € 340.681,38 en dat daarmee de berekening volgens methode II op een lager bedrag uitkomt dan die van methode I. Zij heeft daartoe een overzicht van de gestelde betalingen overgelegd en afschriften van de desbetreffende bankafschriften. In de brief van 3 maart 2009 verklaart verweerder dat niet in geschil is dat een bedrag van € 239.408,37 is betaald, bestaande uit € 12.154,95 (afgerond € 12.155) aan rechtstreekse stortingen bij de Belastingdienst en uit € 227.253,42 aan stortingen op de G-rekening. Daarmee komt verweerder kennelijk terug op zijn hiervoor omschreven standpunt dat er een bedrag van € 225.862 is gestort op de G-rekening.
Dat heeft voor het geschil overigens geen materiele betekenis, omdat ook wanneer van dit bedrag wordt uitgegaan, de aansprakelijkstelling op grond van methode II op een hoger bedrag uitkomt dan het door verweerder gebruikte bedrag van methode I.
4.12.4. Verweerder heeft in zijn brief van 3 maart 2009 gemotiveerd betwist dat de het bedrag van € 113.427,96 dat volgens eiseres op 9 april 2002 is gestort op de G-rekening van [A], moet worden aangemerkt als een betaling die betrekking heeft op de hier in geding zijnde belasting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat ook deze storting in aanmerking moet worden genomen. Het door eiseres zonder verdere bescheiden overgelegde bankafschrift met daarop de vermelding "Noordwest Uitzendbureau diverse fakturen zie lijsten" is daartoe onvoldoende.
4.12.5. De slotsom van het hiervoor overwogene is dat de in bijlage 1 bij het rapport van het WKA-rapport weergegeven berekening volgens methode I juist is en dat methode II niet leidt tot een lager bedrag aan aansprakelijkstelling.
4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. L. de Loor-Alwin en mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.