RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 april 2009
[naam eiser]
geboren op [geboortedatum] 1970, van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.P. van Vulpen, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘voortgezet verblijf’, met terugwerkende kracht per 9 oktober 2001 ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 27 maart 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 juni 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 16 juli 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
2.3 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B1/2.2.9 Vc, thans neergelegd in B1/5.3.3 Vc (editie 2007) is onder meer bepaald dat onder het verstrekken van onjuiste gegevens ook wordt begrepen het achterhouden van essentiële (juiste) gegevens. (…) Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, en er nog geen periode van twaalf jaar of langer is verstreken, wordt de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens, of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd. (…)
2.5 In B2/4.2 Vc (editie 2007), is onder meer het volgende verwoord. Op grond van artikel 3.14, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van een relatie verleend, indien de vreemdeling een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake indien de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. (…) De aanvraag wordt, ongeacht de ondertekening van de relatieverklaring, afgewezen indien aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. (…) Aanwijzingen dat sprake is van een schijnrelatie zijn onder meer:
- verklaringen van de betrokken partners, samen of afzonderlijk, waaruit de intentie van een schijnrelatie blijkt, of waaruit tegenstrijdigheden zijn af te leiden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen; - betrouwbare verklaringen van derden; en
- de vaststelling bij proces-verbaal dat de betrokken partners niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.6 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Met ingang van 9 oktober 2001 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner [referente]’, laatstelijk verlengd tot 8 juli 2006. Bij besluit van 10 november 2006 is aan eiser een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ met ingang van 27 oktober 2004, geldig tot 27 november 2009. Op het moment van deze aanvraag ‘voortgezet verblijf’ was de relatie tussen eiser en [referente] beëindigd.
Op 15 mei 2006 is de politie, regio Kennemerland, Regionale Vreemdelingen Recherche, een onderzoek gestart naar de mogelijke schijnhuwelijken dan wel schijnrelaties van mevrouw [referente]. Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, het opnemen van telecommunicatie, zoals benoemd in titel IVa van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast zijn andere opsporingsmiddelen ingezet, zoals het bestuderen van dossiers en het horen van betrokkenen. Deze gehoren zijn vastgelegd in processen-verbaal van 9 januari 2007, 14 januari 2007, 26 januari 2007, 22 februari 2007 en 24 augustus 2007 van de Vreemdelingenpolitie Kennemerland.
Bij vonnis van 14 december 2007 heeft de politierechter van de rechtbank Haarlem, eiser veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis wegens valsheid in geschrifte (artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Bij besluit van 27 februari 2008 is de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken per 9 oktober 2001, omdat na onderzoek is gebleken dat eiser bij zijn aanvraag van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Verweerder stelt in het bestreden besluit, kort samengevat, dat de beslissing tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser is gebaseerd op grond van een uitgebreid onderzoek door de Vreemdelingenpolitie Kennemerland. Daaruit bleek dat tussen eiser en [referente] sprake was van een schijnrelatie. Uit het proces-verbaal van 14 januari 2007 blijkt bijvoorbeeld dat [referente] heeft verklaard dat nimmer sprake is geweest van een echte relatie. Zij had een financieel belang om de ‘schijnrelatie’ aan te gaan, zo heeft zij verklaard. Zij wordt strafrechtelijk vervolgd voor deze fraude. Verweerder stelt dat het besluit tot intrekking niet slechts is gebaseerd op de informatie verstrekt door [referente], maar ook op verklaringen van derden. De door eiser bij de zienswijze overgelegde getuigenverklaringen bij de zienswijze zijn van familieleden afkomstig en derhalve niet erg geloofwaardig. De in bezwaar overgelegde verklaring van de heer [naam] kan ook niet tot een ander oordeel leiden nu de verklaring niet met objectief verifieerbare stukken is onderbouwd. Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder het hoger beroep tegen de uitspraak van de politierechter van 14 december 2007 dient af te wachten, stelt verweerder dat niet de veroordeling van eiser door de rechtbank, maar het politieonderzoek de aanleiding heeft gevormd tot intrekking van de verblijfsvergunning. Aan de vaststelling dat er onjuiste gegevens verstrekt zijn, verbindt ook het beleid, zoals geformuleerd in hoofdstuk B1/5.3.3. Vc, niet het voorschrift dat de vreemdeling door de strafrechter is veroordeeld, dan wel onherroepelijk is veroordeeld.
2.8 Op 30 juni 2008 heeft verweerder een voornemen tot ongewenstverklaring uitgebracht, op grond van voornoemde strafrechtelijke veroordeling.
2.9 Eiser betwist dat hij met [referente] een schijnrelatie zou hebben onderhouden. In een reactie op het proces-verbaal van 14 januari 2007, stelt eiser, kort samengevat, dat [referente] pas in het laatste gehoor heeft verklaard dat geen sprake zou zijn van een relatie, en niet in eerdere gehoren. Daarom moet worden getwijfeld aan de inhoud en de strekking van de laatste verklaring van [referente]. Zij zou deze verklaring onder grote druk van de politie hebben afgelegd. Voorts zijn getuigschriften van buren en anderen overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is geweest van een relatie. Verweerder hecht ten onrechte geen waarde aan deze verklaringen. Ook zou uit objectieve gegevens blijken dat eiser alle jaren op hetzelfde adres woonachtig is geweest. Eiser stelt dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op processen-verbaal van de politie, terwijl het hoger beroep in de strafzaak nog aanhangig is. Eiser meent dat verweerder de uitspraak in hoger beroep eerst had moeten afwachten.
2.10 Ter zitting is gebleken dat het gerechtshof te Amsterdam (het hof) inmiddels op 14 november 2008 uitspraak (nr. 23-007311-07) heeft gedaan op het hoger beroep van eiser, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 14 december 2007. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) dat eiser in de periode van 2 juli 2001 tot 5 oktober 2004 heeft ingeschreven gestaan op het adres van mevrouw [referente], hetgeen zijn verklaring ondersteunt dat een relatie met haar bestond. Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat de relatie tussen verdachte en [referente] slechts een schijnrelatie betrof. De verdachte moet om die reden worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen eiser is tenlastegelegd. Hiermee staat volgens eiser vast, dat hij met [referente] een relatie heeft gehad, en dat derhalve het besluit van verweerder dient te worden vernietigd. Eiser stelt dat de bestuursrechter van het strafrechtelijk oordeel van het hof dient uit te gaan, nu het strafrechtelijk oordeel is gebaseerd op dezelfde feiten welke aan de bestuursrechter voorliggen.
2.11 De rechtbank merkt allereerst op dat bij het nemen van een belastende beschikking als onderhavige, de bewijslast bij verweerder ligt. Dat wil zeggen dat verweerder de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, omdat sprake zou zijn van een schijnrelatie, van een deugdelijke motivering dient te voorzien en dat het niet aan eiser is om aan te tonen dat geen sprake is geweest van een schijnrelatie.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerders conclusie dat tussen eiser en [referente] sprake was van een schijnrelatie, gerechtvaardigd is en deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij slaat de rechtbank in overwegende mate acht op de verklaringen van M.C. [referente], zoals afgelegd tegenover de Vreemdelingenpolitie op 9 januari 2007 en 26 januari 2007 en op de verklaringen van verschillende getuigen zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 9 maart 2007. [referente] heeft, blijkens dit proces-verbaal, op 9 januari 2007 en 26 januari 2007 verklaard dat zij met eiser een schijnrelatie was aangegaan. [referente] komt daarbij terug op een eerdere verklaring van 11 december 2006, nadat zij op 9 januari 2007 is geconfronteerd met afgeluisterde telefoongesprekken tussen onder meer [referente] en eiser en eisers neef. Uit het verslag van deze telefoongesprekken, zoals weergegeven in het proces-verbaal van 9 maart 2007 blijkt dat betrokkenen, waaronder eiser, hebben afgesproken wat zij tegenover de Vreemdelingenpolitie zouden verklaren. Zo is onder meer afgesproken wat eiser en [referente] zouden verklaren omtrent de wijze waarop zij elkaar ontmoet hebben. Daarop heeft [referente] verklaard dat sprake was van een schijnhuwelijk en dat zij deze schijnrelatie in 2001 is aangegaan wegens financiële problemen. Zij heeft een geldbedrag ontvangen voor het aangaan van het schijnhuwelijk. Eiser heeft ongeveer drie maanden bij haar in de woning in een zolderkamer te [plaatsnaam] gewoond. Het is haar niet bekend waar eiser daarna is gaan wonen. Eiser heeft echter wel haar adres als postadres aangehouden tot hij een zelfstandig verblijfsrecht had gekregen, aldus het proces-verbaal. Blijkens het proces-verbaal van 9 maart 2007 hebben ook verschillende getuigen, waaronder de zus en buurvrouw van [referente], verklaard dat [referente] geld heeft ontvangen in verband met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor eiser. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van 9 maart 2007 dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot de wijze waarop hij [referente] heeft ontmoet. Zo heeft eiser op 14 januari 2007 verklaard dat hij [referente] heeft leren kennen via de buurvrouw van [referente], terwijl hij op 21 februari 2007 heeft verklaard dat hij [referente] zou hebben ontmoet op straat.
2.13 De rechtbank overweegt dat de door eiser bij de zienswijze en in bezwaar overgelegde getuigenverklaringen, aan het voorgaande niet afdoen. Twee verklaringen zijn afkomstig van familieleden van eiser en van de andere twee verklaringen is niet duidelijk in welke relatie de verschillende getuigen tot eiser staan. Daarbij zijn de verklaringen vaag geformuleerd. Derhalve dient aan de inhoud van deze verklaringen te worden voorbij gegaan. Eisers stelling, dat geen waarde gehecht kan worden aan de verklaringen van [referente], nu zij onder druk zou zijn gezet door de politie, is niet nader onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat [referente] nadien is teruggekomen op haar verklaring over de schijnrelatie met eiser zoals is opgenomen in het proces-verbaal van 9 maart 2007.
2.14 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bepaalde in hoofdstuk B1/5.3.3 Vc, aan de vaststelling dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt niet het voorschrift verbindt dat de vreemdeling door de strafrechter is veroordeeld, dan wel onherroepelijk is veroordeeld. Verweerder was dan ook niet gehouden het hoger beroep in de strafzaak af te wachten. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met voormeld onderzoek voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij zijn aanvragen van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.
2.15 Ten aanzien van eisers stelling dat de bestuursrechter dient uit te gaan van de vrijspraak van eiser van 14 november 2008, is de rechtbank van oordeel dat de vrijspraak door het hof aan het voorgaande niet afdoet, aangezien de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten en de beoordeling van het hem voorgelegde geschil niet gebonden is aan hetgeen in het strafrechtelijk geding door de strafrechter is geoordeeld, nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer nu uit het arrest van het hof niet is gebleken dat andere informatie dan het uittreksel uit de GBA, bij de vrijspraak is betrokken.
2.16 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 24 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.