Sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
bugemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd.
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Algemene bezwarencommissie personeelsbesluiten, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 juli 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum en van gronden voorzien bij brief van 3 september 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 22 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 16 februari 2009 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en [C].
1. Eiser is werkzaam als parkeercontroleur bij [E].
Op 14 juni 2007 heeft [D] aan [E] B.V. de opdracht verstrekt tot het onderzoeken van vermeende illegale handel op en rond de werkvloer bij [D] Parkeren door medewerkers van [D] Parkeren. De bevindingen in relatie tot eiser zijn neergelegd in een rapportage van 13 december 2007. Aan de rapportage is mede ten grondslag gelegd een verslag van een gesprek dat medewerkers van [E] met eiser hebben gevoerd op 22 augustus 2007.
In de rapportage is onder meer vermeld dat eiser heeft gesteld van een collega in 2004/2005 een decoder/digitale ontvanger te hebben gekocht voor € 235,-- zonder maandelijkse abonnementskosten; de winkelprijs bedroeg € 300,-- met een abonnement van ongeveer € 10,-- per maand gedurende 11 maanden. Eiser heeft blijkens de rapportage verklaard de decoder op het werk van de collega te hebben gekocht, die de decoder vervolgens bij hem thuis heeft aangesloten. Na anderhalf jaar werd de decoder door een signaalwijziging door Casema onbruikbaar. Vervolgens heeft een neef van de collega de decoder gereset, aldus de verklaring van eiser. In de rapportage is vermeld dat het feit dat er bij de decoders van de collega geen sprake was van betaling van abonnementsgeld en de decoders na enige tijd uitvielen nadat Casema een update had uitgevoerd, vragen oproept over de mate waarin deze handel legaal was.
Verder is in de rapportage vermeld dat eiser na aanvankelijk ontkend te hebben weet te hebben gehad van en betrokken te zijn geweest bij handel op en rond de werkvloer, heeft toegegeven zaken te hebben verzwegen en een filmcamera te hebben gekocht van een andere collega.
2. De standpunten van partijen komen, kort weergegeven, op het volgende neer.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser allereerst onvoldoende distantie heeft bewaard tot mogelijk illegale handelingen aan de decoder die hij van een collega had gekocht. Te meer nu eiser bijzonder opsporingsambtenaar is, had hij volgens verweerder de schijn moeten vermijden zich met illegale handelingen bezig te houden. Ten tweede heeft eiser volgens verweerder aanvankelijk onwaarheden verkondigd over zijn betrokkenheid bij handel op of rond de werkvloer (de aanschaf van een filmcamera en een decoder). Vanwege deze twee vormen van plichtsverzuim - onvoldoende distantie bewaren van mogelijk illegale handelingen en het vertellen van onwaarheden - heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de decoder geen illegale handelingen zijn verricht. Tevens heeft hij gesteld dat zijn aanvankelijke ontkenning van betrokkenheid bij handel tussen collega's geen plichtsverzuim vormt: volgens hem hoeft een ambtenaar niet elke legale handel aan de werkgever kenbaar te maken. Verder heeft eiser het ingrijpende karakter en de beschuldigende toon van het gesprek met de medewerkers van [E] aan de orde gesteld.
3. Ten aanzien van de vraag of eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en verweerder om die reden de disciplinaire straf van een berisping heeft mogen opleggen, overweegt de rechtbank het volgende.
3.1 Ingevolge artikel 15:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (hierna: ARG) is de ambtenaar verplicht de hem opgedragen werkzaamheden nauwgezet en ijverig te vervullen en zich onder alle omstandigheden te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, ARG kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 8:13 ARG kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag worden verleend.
Ingevolge artikel 16:1:2, eerste lid, onder a, ARG kan naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13 als disciplinaire straf worden toegepast schriftelijke berisping.
3.2 Naar vaste jurisprudentie dient de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, of het plichtsverzuim de ambtenaar is toe te rekenen en of de opgelegde straf evenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter vol moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit.
3.3 Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht plichtsverzuim heeft aangenomen doordat eiser zich onvoldoende heeft gedistantieerd van mogelijk illegale handelingen ten aanzien van de decoder, overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat onder 'mogelijk illegale handelingen' moet worden begrepen zowel de aankoop van de decoder, als de installatie en het resetten ervan. Vastgesteld moet worden dat aan de disciplinaire straf niet ten grondslag is gelegd dat deze handelingen illegaal zijn. Integendeel, uit het advies waarnaar verweerder heeft verwezen, blijkt dat illegale herkomst en illegaal gebruik van de decoder hem bij het bestreden besluit niet meer worden verweten.
Hetgeen eiser wordt verweten, komt voort uit de onduidelijkheid bij verweerder of de handelingen ten aanzien van de decoder destijds wel legaal waren. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele twijfel van verweerder aan de legaliteit onvoldoende om eiser te verwijten zich niet te hebben gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder bij Casema navraag heeft gedaan naar de legaliteit en het antwoord van Casema voor verweerder blijkbaar niet voldoende was om het plichtsverzuim te baseren op het illegale karakter van de handelingen. Verweerder heeft zich niet beroepen op omstandigheden waaronder de handelingen ten aanzien van de decoder hebben plaatsgevonden, die eiser tot gerede twijfel hadden moeten leiden over de legaliteit van de handelingen.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat eiser zich onvoldoende heeft gedistantieerd van handelingen ten aanzien van de decoder.
3.4 Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht plichtsverzuim heeft aangenomen doordat eiser in het kader van het onderzoek van [E] onwaarheden heeft verkondigd over zijn betrokkenheid bij handel tussen collega's, overweegt de rechtbank als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat hetgeen eiser wordt verweten, niet bestaat uit feiten die door het onderzoek van [E] aan het licht zijn gekomen. Hetgeen eiser wordt verweten, zijn diens uitlatingen tijdens het gesprek met medewerkers van [E]. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de opzet van het gesprek tot de door verweerder gestelde onwaarheden heeft geleid.
Tijdens het gesprek hebben de medewerkers van [E] eiser desgevraagd meegedeeld dat de reden van hun aanwezigheid was de vermeende handel op de werkvloer te onderzoeken, die had geleid tot voorlopige hechtenis voor enkele collega's van eiser. Aan het begin van het gesprek heeft eiser - naar aanleiding van de verschenen krantenartikelen over handel in dvd's, parfums, Senseo-apparaten, sigaretten - meerdere malen verklaard verrast te zijn geweest over de gebeurtenissen. Daarbij heeft hij ontkend gezien te hebben dat er op de werkvloer werd gehandeld. In aansluiting hierop hebben de medewerkers van [E] uiteenlopende voorwerpen genoemd, van DVD-spelers tot paspoorten. In dat kader heeft eiser ontkend weet te hebben gehad van handel in filmcamera's en decoders.
Vervolgens is eiser geconfronteerd met verklaringen van collega's die zijn naam zouden hebben genoemd in verband met de aanschaf van een aantal artikelen die de medewerkers van [E] eerder hadden opgesomd. Eiser heeft toen eerst de aankoop van een filmcamera en daarna ook die van een decoder toegegeven.
Vastgesteld moet worden dat het bij het begin van het gesprek genoemde onderwerp - onderzoek naar handel op de werkvloer door collega's van eiser - in de loop van het gesprek is verschoven naar de betrokkenheid van eiser zelf bij die handel. Die verschuiving was kennelijk ook beoogd, nu de medewerkers van [E] eiser in de loop van het gesprek hebben geconfronteerd met reeds eerder afgelegde verklaringen van collega's over eisers betrokkenheid. Eiser is niet gewezen op de rol in het onderzoek die de medewerkers van [E] hem hadden toebedeeld, noch is hem de cautie gegeven of is hem de mogelijkheid geboden zich te laten bijstaan door een advocaat. Aldus hoefde eiser er niet op bedacht te zijn dat de vraag naar zijn kennis over handel op de werkvloer in filmcamera's en decoders - welke vraag werd gesteld in het licht van vermeende (grootscheepse en illegale) handel die tot de voorlopige hechtenis van enkele collega's had geleid - zich mede uitstrekte tot de aankoop door eiser van een enkele filmcamera en een enkele decoder in de jaren voorafgaand aan het gesprek. Daarbij moet worden bedacht dat, zoals ter zitting door verweerder is erkend, destijds voor medewerkers van de gemeente een elektronisch prikbord beschikbaar was waarop spullen te koop konden worden aangeboden. Eiser hoefde er dan ook niet vanuit te gaan dat zijn aankoop van de filmcamera en decoder illegaal was en mede voorwerp van het onderzoek door [E] vormde.
Gezien het voorgaande moet de ontkenning door eiser dat hij weet had van handel in filmcamera's en decoders niet worden opgevat als het verkondigen van onwaarheden over zijn betrokkenheid bij handel tussen collega's. Dat hij tijdens het gesprek heeft gezegd de aankoop te hebben verzwegen, moet worden gezien in het licht van het beschuldigende karakter dat het gesprek op dat moment had gekregen. Daaraan kan niet de conclusie worden verbonden dat eiser welbewust onwaarheden heeft verkondigd.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat eiser onwaarheden heeft verkondigd over zijn betrokkenheid bij handel tussen collega's.
3.5 Gezien het voorgaande acht de rechtbank het door verweerder gestelde plichtsverzuim niet bewezen. Geconcludeerd moet daarom worden dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht eiser een disciplinaire straf op te leggen.
4. Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet verder aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het besluit van 29 januari 2008 te herroepen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, bestaande uit € 322,-- voor het beroepschrift en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting, bij een zaak van gemiddeld gewicht.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 juni 2008;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit van 29 januari 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 145--, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de gemeente Den Haag aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.B.L. van der Weele, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier R.A.A. Strietman.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.