ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2385

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/28966, 08/28967
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van Turkse migrant in het kader van Besluit 1/80

In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van een Turkse migrant, eiser, die sinds 15 februari 2000 in Nederland verblijft met een verblijfsvergunning voor gezinshereniging. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, wat heeft geleid tot zijn ongewenstverklaring door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank dient te beoordelen of eiser onder de werkingssfeer van het Associatiebesluit 1/80 valt, dat rechten biedt aan Turkse werknemers en hun gezinsleden. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80, dat gezinsleden van Turkse werknemers beschermt. De rechtbank oordeelt dat de glijdende schaal, die in het nationale recht wordt toegepast, niet van toepassing is en dat het openbare-ordecriterium van het gemeenschapsrecht moet worden gehanteerd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt de ongewenstverklaring, terwijl het beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning ongegrond wordt verklaard wegens gebrek aan procesbelang. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08/28966 ONGEWN en AWB 08/28967 BEPTDN
uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 16 april 2009
inzake
[eiser], geboren op [1982], van Turkse nationaliteit, eiser
gemachtigde: mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht,
tegen besluiten van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 17 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het besluit van 17 juli 2008 beroep bij deze rechtbank ingesteld, geregistreerd onder nummer AWB 08/28966 ONGEWN.
1.2 Bij besluit van 17 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 13 november 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouders” afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 17 juli 2008 beroep bij deze rechtbank ingesteld, geregistreerd onder nummer AWB 08/28967 BEPTDN.
1.3 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 5 maart 2009, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/28966 ONGEWN
2.1 In geschil is of verweerder eiser in redelijkheid ongewenst heeft kunnen verklaren.
2.2 Eiser is in 1999 Nederland ingereisd in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en is sinds 15 februari 2000 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouder [naam vader]”, met een geldigheidsduur tot 1 maart 2001. De geldigheidsduur van de vergunning is laatstelijk verlengd tot 10 juni 2005. Op 9 mei 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van laatstgenoemde vergunning. Eisers vader [naam vader] heeft sinds 1993, naast de Turkse, ook de Nederlandse nationaliteit.
2.3 Bij uitspraak van 12 mei 2006 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage is eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren wegens poging tot moord, poging tot doodslag, medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 22 mei 2007.
2.4 Eiser heeft aangevoerd dat hij zelfstandig rechten kan ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (hierna: Besluit 1/80). Eiser dient te worden aangemerkt als Turkse werknemer in de zin van het Besluit 1/80, aangezien verweerder een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip “dezelfde werkgever”, nu eiser als uitzendkracht voor verschillende opdrachtgevers heeft gewerkt.
2.5 Verweerder heeft niet betwist dat eiser werknemer is die tot de legale arbeidsmarkt van Nederland behoorde en gedurende een jaar legale arbeid heeft verricht bij [naam bedrijf] BV. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een jaar legale arbeid heeft verricht, waarbij dezelfde werkgever nog een jaar werkgelegenheid voor hem had. In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat, ook indien het werk dat eiser heeft verricht voor uitzendbureaus moet worden aangemerkt als legale arbeid in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80, dan nog steeds niet is gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid van dit artikel om zelfstandig rechten te kunnen ontlenen aan dit besluit. Redengevend hiervoor acht verweerder dat eiser nog immer niet heeft aangetoond dat hij één jaar voor hetzelfde uitzendbureau legale arbeid heeft verricht en dat er uitzicht bestond op voortzetting van die werkzaamheden voor nog eens een jaar. De enkele stelling van eiser dat hij voor diverse uitzendbureaus werkzaam is geweest en het overgelegde overzicht van de uitkeringsintake WW is daartoe onvoldoende.
2.6 De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of eiser binnen de werkingssfeer van het Besluit 1/80 valt. Indien deze vraag immers bevestigend wordt beantwoord, biedt het in artikel 14 van het Besluit 1/80 vervatte (communautaire) openbare ordebegrip het rechtskader op grond waarvan het besluit tot ongewenstverklaring getoetst dient te worden.
2.7 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 heeft een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt behoort na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.
2.8 Eiser heeft geen arbeidsovereenkomsten, jaaroverzichten of salarisspecificaties overgelegd. Eiser heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat hij vanaf 1999 tot mei 2004 fulltime in de steigerbouw heeft gewerkt, maar telkens voor verschillende werkgevers heeft gewerkt wegens rugklachten. Uit een door eiser tijdens de hoorzitting van 23 juni 2008 overgelegd overzicht van de uitkeringsintake WW blijkt zijn arbeidsverleden. Uit dit overzicht blijkt dat eiser bij [naam bedrijf] BV langer dan één jaar heeft gewerkt, namelijk vanaf 21 juni 1999 tot 24 juli 2000.
2.9 De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden niet blijkt dat eiser rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht en heeft overgelegd, volgt niet dat hij minstens een jaar heeft gewerkt voor één werkgever, daargelaten of dat de inlener of het uitzendbureau was. Verder volgt er niet uit dat hij na ruim één jaar werken bij [naam bedrijf] B.V. daar nog uitzicht had op langer werken.
2.10 Voorts heeft eiser aangevoerd dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit van eisers vader geen restrictie kan vormen op de rechten, bedoeld in artikel 7 van het Besluit 1/80.
2.11 In het bestreden besluit heeft verweerder zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 31 juli 2006 (LJN: AY5961) op het standpunt gesteld dat, nu eisers vader de Nederlandse nationaliteit erbij heeft verkregen, eiser geen rechten meer kan ontlenen aan het Besluit 1/80.
2.12 Daarmee ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of eiser, zoals door hem is gesteld, rechten kan ontlenen aan artikel 7, eerste lid, van het Besluit 1/80 en of verweerder hiermee bij zijn besluit over de ongewenstverklaring ten onrechte heeft getoetst aan de glijdende schaal uit het nationale recht in plaats van aan het openbare-ordecriterium van het gemeenschapsrecht.
2.13 Artikel 7 van het Besluit 1/80 bepaalt onder meer: Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
– hebben het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert tenminste drie jaar daar legaal wonen;
– hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste vijf jaar daar legaal wonen.
2.14 Artikel 14, eerste lid, van het Besluit 1/80 bepaalt: De bepalingen van dit deel worden toegepast onder voorbehoud van beperkingen welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.
2.15 Onbetwist is dat eisers vader in 1993 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat hij tevens de Turkse nationaliteit heeft.
2.16 De rechtbank is - onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 december 2007 (LJN: BC1134) en 15 januari 2008 (LJN: BC2670) en van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 28 mei 2008 (LJN: BD3327) van oordeel dat eisers vader - voor zover hij de hoedanigheid heeft van tot de legale arbeidmarkt behorende Turkse werknemer in de zin van artikel 7 van het Besluit 1/80 - deze hoedanigheid niet heeft verloren door naturalisatie. Immers, gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie van 11 november 2004 (Cetinkaya; C-467/02), 16 februari 2006 (Torun; JV 2006/92) en 18 juli 2007 (Derin; JV 2007/438) worden de door artikel 7 van het Besluit 1/80 verleende rechten slechts in twee gevallen beperkt, te weten:
- wanneer de aanwezigheid van de Turkse migrerende werknemer op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst wegens zijn persoonlijke gedrag een reële en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid in de zin van artikel 14, eerste lid, van het Besluit 1/80;
- wanneer de betrokkene het grondgebied van die Staat gedurende langere tijd zonder gegronde redenen heeft verlaten.
Verweerders standpunt dat eisers vader al ten tijde van de inreis van eiser in Nederland de Nederlandse nationaliteit had en dat eiser gelet hierop niet in aanmerking komt voor verblijf als gezinslid van een Turkse werknemer op grond van artikel 7 van het Besluit 1/80, kan gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie geen stand houden.
2.17 De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan artikel 7 van het Besluit 1/80.
2.18 Indien eiser onder de werking van artikel 7 van het Besluit 1/80 valt, heeft eiser zich terecht op het standpunt gesteld dat ten onrechte de norm van de (nationaalrechtelijke) glijdende schaal op hem van toepassing is geacht. Voor eiser had dan het openbare-ordecriterium voor EU en EER-onderdanen dienen te gelden. Daarbij dient te worden beoordeeld of eiser een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Nu verweerder eiser ongewenst heeft verklaard op grond van de toepassing van de glijdende schaal volgens het nationale recht en de motivering om niet te toetsen aan het openbare-ordecriterium van het gemeenschapsrecht onvoldoende deugdelijk is, is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit geen stand kan houden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft erkend dat indien aan het openbare-ordecriterium van het gemeenschapsrecht getoetst dient te worden, verweerder nader onderzoek noodzakelijk acht. Het is aan verweerder om dat standpunt in een besluit nader te motiveren.
2.19 Aan bespreking van de overige aangevoerde gronden en verweren komt de rechtbank niet toe.
2.20 Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.21 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.22 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- dient te vergoeden.
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/28967 BEPTDN
2.23 In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren op de grond dat hij geen belang heeft bij een beoordeling van dat bezwaar.
2.24 De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraken van de ABRvS van 6 juli 2006 (JV 2006/347) en 26 juli 2006 (JV 2006/352), dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit op een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw kan de ongewenstverklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van de Vw immers geen rechtmatig verblijf hebben. Voorts overweegt de rechtbank dat belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning dan wel intrekking van een vergunning bij samenloop daarvan met een besluit waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde is indien dat laatste besluit wordt herroepen of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Teneinde deze toetsing op dat moment mogelijk te maken, ook indien een besluit omtrent voormelde aanvraag of intrekking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, kan een vreemdeling de minister dan verzoeken de intrekking van een verblijfsvergunning te heroverwegen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening of verlenging van zo'n vergunning indienen, waarbij het algemeen rechtsbeginsel dat een zelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat.
2.25 Nu eiser ongewenst is verklaard en de ongewenstverklaring, ook na de vernietiging van de beslissing op bezwaar, waartoe hierboven is geconcludeerd, nog van kracht is, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar, gericht tegen de weigering zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlengen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de in de uitspraken van de ABRvS van 6 juli 2006 en 26 juli 2006 uitgezette lijn af te wijken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
2.26 Over de proceskosten is hierboven al geoordeeld.
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/28966 ONGEWN:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,-.
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 08/28967 BEPTDN:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum, als voorzitter, en mrs. H. Gorter en D.A. Verburg, als leden en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2009.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.M. van Luijk-Salomons mr. M.P. Glerum
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.