Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/584 WRO, AWB 08/604 WRO, AWB 08/624 WRO en AWB 08/625 WRO
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser 1], wonende te [plaats], eiser sub 1,
[eiser 2], wonende te [plaats], eiser sub 2,
De heer en mevrouw [A], [B], [C], de heer en mevrouw [D], allen wonende te [plaats], en Wijkvereniging "[naam]", gevestigd te [plaats], eisers sub 3,
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder.
Derde partij: de besloten vennootschap [E] B.V., vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 maart 2007, bekend gemaakt op 22 maart 2007, heeft verweerder vergunninghoudster een bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een appartementengebouw aan de [adres], kadastraal bekend [nummer].
Bij besluiten van 30 oktober 2007 en 11 december 2007, verzonden op 14 december 2007, heeft verweerder, gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 19 juni 2007, het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en aan de bouwvergunning een nadere voorwaarde verbonden.
Tegen deze besluiten heeft eiser sub 1 bij brief van 20 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 24 januari 2007, beroep ingesteld, ingekomen onder registratienummer AWB 08/604 WRO. De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen deze besluiten heeft eiser sub 2 bij brief van 22 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 23 januari 2007, beroep ingesteld, ingekomen onder registratienummer AWB 08/584 WRO. De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen deze besluiten hebben eisers sub 3 bij brief van 24 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld, ingekomen onder registratienummers AWB 08/624 WRO en AWB 08/625 WRO (Wijkvereniging "[naam]").
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op 16 januari 2009 ter zitting behandeld.
Eiser sub 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [F].
Eiser sub 2 is in persoon verschenen.
Eisers sub 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door [G], bestuurslid van Wijkvereniging "[naam]", bijgestaan door mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [H], bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden.
De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [I], bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateren van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Woningwet van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet (Wow), wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Zuidduinen 1982". Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is blijkens de bestemmingsplankaart de bestemming "Gestapelde woningen en horecabedrijven met bijbehorende erven W (s) + H"gegeven. In artikel 9 van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor aaneengesloten woningen in meersgezinshuizen, hotels en restaurants, doch niet voor bars en dancings, met de daarbij behorende andere bouwwerken en tuinen met dien verstande dat de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsstroken en de voorgevel van ieder gebouw in de voorgevelgrens moet worden geplaatst. Op grond van de aanduiding '4' op de plankaart, bezien in samenhang met artikel 3, eerste lid, eerste gedachtenstreepje, van de planvoorschriften, moet het hoofdgebouw vier bouwlagen omvatten.
Het bouwplan voorziet in het bouwen van een appartementengebouw, bestaande uit dertien appartementen.
Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat het bestaat uit vijf, in plaats van de blijkens de plankaart maximaal toegestane vier bouwlagen.
Artikel 1, aanhef en onder i, van de planvoorschriften definieert bouwlaag (en laag) als volgt: "de parterre of een étage van een gebouw; een zolderverdieping of vliering en/of een volgens de planvoorschriften toegelaten onderhuis wordt hieronder niet begrepen".
De planvoorschriften geven geen definitie van de begrip zolderverdieping, en ook niet van zolder of vliering.
Ter beoordeling staat of verweerder er bij de toetsing van het bouwplan terecht van uit is gegaan dat de vijfde verdieping van het appartementengebouw als zolderverdieping kan worden aangemerkt, en dus geen bouwlaag is in de zin van de planvoorschriften.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 10 september 2003, LJN: AJ3375, het volgende.
Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, in het bijzonder de bouwtekening die deel uitmaakt van de bouwvergunning, blijkt dat de vijfde verdieping is bestemd voor slaapkamers, badkamers, bergingen en terrassen, bereikbaar via trappen en liften, ten behoeve van de appartementen op de daaronder gelegen vierde verdieping.
Bij het thans bestreden besluit van 30 oktober 2007 heeft verweerder de bouwvergunning van 21 maart 2007 gewijzigd door daaraan de volgende voorwaarde te verbinden: "Het gebruik van de zolderverdieping zal enkel ten behoeve van de onderliggende appartementen dienen. De zolderverdieping mag geen zelfstandige woonfunctie krijgen."
De vijfde verdieping wordt volgens de bouwtekening opgericht met vier schuine zijden en een afgeplatte kap. De binnenwerkse hoogte bedraagt 4,3 meter. De binnenwerkse hoogte van het omhoogspringende gedeelte bedraagt ongeveer 5 meter. De binnenwerkse hoogten van de vijfde verdieping zijn daarmee groter dan de binnenwerkse hoogte van de overige bouwlagen, die 2,8 meter bedraagt. Verder zijn alle zijden voorzien van ramen. Onder deze omstandigheden moet, gelet op genoemde uitspraak van de AbRvS, worden geoordeeld dat de vijfde verdieping zich qua omvang, functie en vormgeving niet zodanig van de overige bouwlagen onderscheidt dat zij als een zolderverdieping dient te worden aangemerkt. De vijfde verdieping voorziet voor elk van de vier op de daaronder gelegen bouwlaag gelegen appartementen in drie slaapkamers, twee badkamers, beide met een toilet. De vijfde verdieping voorziet voorts in terrassen voor twee van de op de vierde bouwlaag gelegen appartementen. Daarbij zijn de schuine gedeelten van ondergeschikte betekenis.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande van oordeel dat de vijfde verdieping als een bouwlaag in de zin van de planvoorschriften moet worden aangemerkt.
De conclusie is dat het bouwplan vijf bouwlagen omvat en dus in strijd is met artikel 9 van de planvoorschriften bezien in samenhang met de plankaart. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
De beroepen zijn gegrond. De besluiten van 30 oktober 2007 en 11 december 2007 dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wow.
Gelet op jurisprudentie van de AbRvS (uitspraak van 11 maart 2009, LJN: BH5485) ziet de rechtbank af van het zelfvoorziend weigeren van de bouwvergunning. Verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorziening treffen dat het besluit van 21 maart 2007 wordt geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.
Met het oog op het nieuw te nemen besluit overweegt de rechtbank nog het volgende.
In hetgeen eisers hebben aangevoerd over de binnenplanse vrijstellingen voor de overschrijding van de zijgevel-, voorgevel- en achtergevelbouwgrenzen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze vrijstellingen niet hadden kunnen worden verleend.
Verweerder wordt in de door eisers sub 3 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen ter hoorzitting, het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, 4 punt(en) wordt/worden toegekend.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de besluiten van 30 oktober 2007 en 11 december 2007;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
schorst het besluit van 21 maart 2007 tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar;
bepaalt dat de gemeente Noordwijk aan eiser sub 1 het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,-, vergoedt;
bepaalt dat de gemeente Noordwijk aan eiser sub 2 het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,-, vergoedt;
bepaalt dat de gemeente Noordwijk aan eisers sub 3 de door hen betaalde griffierechten, te weten € 428,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers sub 3 gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.288,-, welk bedrag de gemeente Noordwijk aan eisers moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. Kroft , mr. C.J. Waterbolk en mr. M.A. Dirks, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2009, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.