ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2067

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/16119
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van registratie in het Schengen Informatie Systeem en schending van hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke was afgewezen omdat zij geregistreerd stond in het nationale Schengen Informatie Systeem (SIS) als ongewenst vreemdeling. Eiseres voerde aan dat er sprake was van zwaarwegende familieomstandigheden, aangezien haar zoon een echtscheiding doormaakte en zij hem wilde bijstaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet van de hoorplicht mocht afzien, omdat de omstandigheden die eiseres had aangevoerd niet waren onderzocht. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de visumaanvraag onvoldoende gemotiveerd was, omdat verweerder niet inging op de door eiseres aangevoerde familiecrisis. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht was geschonden, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/16119
V-nr.: *
inzake:
eiseres [naam], geboren [geboortedatum] in 1939, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Marokko,
gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
Op 14 februari 2008 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Rabat een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 22 februari 2008 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 7 april 2008 ongegrond verklaard. Op 6 mei 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift tegen voornoemd besluit van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2009. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de zoon van eiseres, [naam] (referent). Het onderzoek is gesloten ter zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres staat in het nationale Schengen Informatie Systeem (SIS) als ongewenst vreemdeling geregistreerd voor de periode van 1 augustus 2006 tot en met 1 augustus 2009. Tevens is zij gesignaleerd in het nationale SIS als een niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling omdat zij in 2006 enkele weken na het verstrijken van de vrije termijn uit Nederland is vertrokken.
2. Verweerder heeft het volgende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Eiseres staat gesignaleerd in het SIS als een niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Op grond van artikel 5 van de Schengengrenscode (SGC) komt eiseres derhalve niet in aanmerking voor een visum. Zij valt ook niet onder de uitzonderingen van artikel 15 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO). Bovendien is er sprake van vestigingsgevaar. Eiseres heeft op 20 juni 2007 om advies verzocht met betrekking tot een aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel “verblijf bij zoon [naam] in het kader van verruimde gezinshereniging (ouderenbeleid)”. Op 15 oktober 2007 is hierop negatief geadviseerd. Omdat aanstonds bleek dat het bezwaar ongegrond zou zijn, is van horen afgezien.
3. Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Pas in de beslissing op bezwaar heeft verweerder bekend gemaakt dat eiseres ongewenst is verklaard en geregistreerd staat in het SIS als een niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Daardoor kon eiseres pas op dat moment om opheffing van de signalering vragen, terwijl dit al na zes maanden na de signalering mogelijk was geweest. De kans is groot dat de signalering zal worden opgeheven omdat eiseres volledig voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in paragraaf A3/9.6.3.1 van de Vc 2000.
Er is geen sprake van vestigingsgevaar, omdat het mvv-advies is aangevraagd om te voorkomen dat eiseres steeds opnieuw een visum moet aanvragen. Eiseres is op leeftijd en heeft last van haar knieën en kan hierdoor moeilijk een visum aanvragen.
Ten onrechte is niet gehoord in de bezwaarfase. Eiseres heeft een beroep gedaan op een crisissituatie in de familiesfeer, omdat de zoon van eiseres een echtscheiding doormaakt, waarin eiseres hem wil bijstaan.
Ten slotte heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat het voorgaande leidt tot een schending van artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres ten onrechte wordt beperkt in de uitoefening van het gezinsleven.
4. Artikel 5, eerste lid, onder d, van de SGC bepaalt dat voor onderdanen van derde landen als toegangsvoorwaarde geldt, dat zij voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn. Het vierde lid, onder c, bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een lidstaat aan onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoen, toegang tot zijn grondgebied kan verlenen op grond van humanitaire overwegingen.
5. In artikel 2.9, eerste lid, onder b, van het Vb 2000 wordt bepaald, voor zover van belang, dat toegang tot Nederland in ieder geval wordt geweigerd op grond van het feit dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, indien de vreemdeling in het opsporingsregister of het SIS ter fine van weigering staat gesignaleerd. Het tweede lid bepaalt dat het eerste lid buiten toepassing blijft, indien Onze Minister op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen een afwijking noodzakelijk acht.
6. Paragraaf A3/9.6.4 van de Vc 2000 schrijft voor – voor zover van belang – dat op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, van de SGC lidstaten mogen besluiten om een vreemdeling toegang te verlenen voor kort verblijf, ondanks dat deze vreemdeling ter fine van weigering toegang in het SIS staat gesignaleerd. Toegang voor kort verblijf kan worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Als sprake is van dergelijke omstandigheden hoeft de signalering niet tijdelijk te worden opgeheven, maar kan worden besloten om de vreemdeling toegang te verlenen voor de duur van maximaal drie maanden, beperkt tot het Nederlands grondgebied. Als omstandigheden in de zin van artikel 5, vierde lid, onder c, van de SGC kunnen in ieder geval worden aangemerkt (niet limitatief):
- zwaarwegende familieomstandigheden;
- getuigenis door de vreemdeling in een (straf)rechtszaak;
- vereiste overkomst van de vreemdeling voor een eigen rechtszaak.
7. In artikel 7:2 van de Awb wordt – voor zover relevant – bepaald dat, voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het bestuursorgaan de belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3 van de Awb, voor zover hier van belang, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
8. De rechtbank is van oordeel dat aan de bestreden beschikking een motiveringsgebrek kleeft. Uit het bovenstaande blijkt dat zwaarwegende familieomstandigheden aanleiding kunnen zijn een gesignaleerde vreemdeling toch toe te laten. Verweerder gaat in het bestreden besluit echter geheel niet in op de omstandigheden die in bezwaar naar voren zijn gebracht, te weten een familiecrisis. Derhalve heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
9. Met betrekking tot de hoorplicht, overweegt de rechtbank als volgt. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
10. De rechtbank volgt verweerders stelling, dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat derhalve van horen kon worden afgezien, niet. Immers, eiseres heeft in bezwaar aangegeven dat er sprake is van een familiecrisis. Uit paragraaf A3/9.6.4 van de Vc 2000 blijkt dat aan een gesignaleerde vreemdeling toch toegang kan worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, onder andere als er sprake is van zwaarwegende familieomstandigheden. In een hoorzitting hadden de familieomstandigheden nader kunnen worden toegelicht. Dit klemt des te meer, nu eiseres niet op de hoogte is gebracht van de signalering in het SIS en zij dit pas voor het eerst vernam in de beslissing op bezwaar. Tijdens een hoorzitting had tevens de vraag of er sprake is van vestigingsgevaar aan de orde kunnen komen, alsmede de verklaring van eiseres waarom zij de vrije termijn bij haar vorige bezoek heeft overschreden. De rechtbank concludeert dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
11. Omdat bovenstaande reeds tot gegrondheid van het beroep leidt, zullen de overige beroepsgronden niet worden besproken.
12. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,-- (zegge: honderdvijfenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. A.L. Braam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2009.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: AB
Coll: AR
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.