ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1921

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
307112 / HA RK 08-284
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om verlening van het Nederlanderschap en de rechtsgeldigheid van een koninklijk besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] om vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1979 te Kiev, Oekraïne, is de zoon van een Oekraïense vader en een Russische moeder. Na de scheiding van zijn ouders in 1985 en het hertrouwen van zijn moeder met een Nederlandse man, heeft verzoeker in Nederland gewoond en later in Duitsland. In 1997 heeft zijn moeder een verzoek tot naturalisatie ingediend voor zowel haarzelf als voor verzoeker. Het koninklijk besluit van 18 september 1997 verleende de Nederlandse nationaliteit aan de moeder zonder voorbehoud voor haar minderjarige kinderen. De Staat der Nederlanden heeft later betwist dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, met het argument dat hij ten tijde van de naturalisatie niet in Nederland verbleef en dat er een voorbehoud had moeten zijn gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat het onderscheid dat de Staat maakt tussen een 'gewoon' koninklijk besluit en een buitenland-KB niet op de wet is gegrond. De rechtbank concludeert dat verzoeker met zijn moeder is meegenaturaliseerd, omdat er geen voorbehoud was gemaakt in het koninklijk besluit. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen en vastgesteld dat hij vanaf 18 september 1997 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 307112 / HA RK 08-284
Beschikking van 5 maart 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. M.S.C. Leistra,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart.
1. Het procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 11 maart 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit.
1.2 De Staat heeft zich bij brief van 4 november 2008 op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De officier van justitie heeft zich schriftelijk gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op 22 januari 2009. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg. Namens de Staat is mr. L.C.M. Hakkaart verschenen.
2. De feiten
2.1 Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1979 te Kiev als wettig kind van de heer [A.] (van Oekraïense nationaliteit) en van mevrouw [B.] (van Russische nationaliteit). Bij zijn geboorte verkreeg verzoeker de Oekraïense nationaliteit.
2.2 De ouders van verzoeker zijn op 21 maart 1985 gescheiden en de moeder is op 5 december 1991 hertrouwd met de heer [C.] (van Nederlandse nationaliteit). Op 20 augustus 1991 is verzoeker in Nederland komen wonen. In september 1995 vestigde het gezin zich in Duitsland. Verzoeker verkreeg een Duitse verblijfvergunning. De moeder van verzoeker heeft op 3 januari 1997 vanuit Duitsland voor haarzelf en voor haar op dat moment nog minderjarige zoon (verzoeker) in Nederland een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2.3 Verzoeker en zijn moeder zijn vervolgens vertrokken naar Portugal, terwijl de stiefvader van verzoeker deels ook in Duitsland verbleef. De moeder van verzoeker heeft vanuit Portugal bij brief van 8 april 1997 nogmaals verzocht om medenaturalisatie van verzoeker. Verzoeker heeft dit verzoek zelf bij brief van 8 april 1997 ondersteund. Daarin heeft hij uiteengezet waarom hij de Nederlandse nationaliteit wenst te verkrijgen. De (stief)vader van verzoeker heeft ingestemd met het verzoek tot medenaturalisatie.
2.4 In het door de moeder van verzoeker ingediende verzoek om naturalisatie, gedateerd 3 januari 1997, vraagt zij tevens om naturalisatie van verzoeker. Blijkens zijn schriftelijke verklaring d.d. 8 april 1997 wenste verzoeker de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen.
2.5 De moeder van verzoeker heeft bij koninklijk besluit van 18 september 1997 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van haar minderjarige kinderen.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 Verzoeker voert aan dat zijn moeder bij koninklijk besluit van 18 september 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat hij als minderjarige deelt in de naturalisatie van zijn moeder, omdat hij op 18 september 1997 bij zijn moeder in Portugal verbleef en hij bij fictieve terugkeer naar Nederland op genoemde datum over een niet tijdelijk verblijfsrecht zou beschikken.
3.2 De Staat heeft aangevoerd dat tot 1 april 2003 in vrijwel ieder koninklijk besluit tot verlening van het Nederlanderschap was opgenomen dat het Nederlanderschap werd onthouden aan minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba was toegestaan. Reden voor het ontbreken van dit algemene voorbehoud in het koninklijk besluit betreffende de moeder van verzoeker was volgens de Staat, dat het een zogeheten buitenland-KB betrof. Daarvan is sprake wanneer alle in het KB vermelde personen woonachtig zijn in het buitenland. Om te bewerkstelligen dat kinderen die in het buitenland in gezinsverband met hun ouders samenwoonden, niet zouden worden uitgesloten van medenaturalisatie met hun ouder(s), werd in buitenland-KB’s vanaf begin 1995 geen algemeen voorbehoud meer opgenomen, aldus de Staat.
Voorts voert de Staat aan dat het ten aanzien van mee te naturaliseren kinderen van een verzoeker die in het buitenland woont beleid was en is om fictief te toetsen of er bedenkingen zouden bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in het Koninkrijk indien hierom gevraagd zou worden. Van bedenkingen is sprake als de minderjarige feitelijk geen deel uitmaakt van het gezin van de in het buitenland wonende ouder. Ten tijde van de beoordeling van het naturalisatieverzoek van de moeder is de Staat er vanuit gegaan dat verzoeker feitelijk deel uitmaakte van het gezin in het buitenland, zodat verzoeker met zijn moeder zou zijn meegenaturaliseerd.
Uit de informatie waarover de Staat thans beschikt komt de Staat echter tot de conclusie dat verzoeker ten tijde van de naturalisatie van zijn moeder niet in Portugal maar in Sittard woonde en aldaar een zelfstandig bestaan leidde, zodat verzoeker feitelijk geen deel meer uitmaakte van het gezin van zijn moeder, en hem géén verblijf voor onbepaalde tijd binnen het Koninkrijk was toegestaan.
4. Het wettelijk kader
4.1 Ten tijde van het naturalisatieverzoek van de moeder van verzoeker was artikel 11 lid 1 (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) van toepassing. Die bepaling luidde:
“Het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend, deelt in deze verlening, tenzij te zijnen aanzien in het besluit een voorbehoud is gemaakt. De wettelijke vertegenwoordiger en het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, worden in de gelegenheid gesteld hun mening omtrent de medenaturalisatie kenbaar te maken.”
5. De beoordeling
5.1 Het door de Staat gemaakte onderscheid tussen een “gewoon” koninklijk besluit en een zogeheten buitenland-KB, is niet op de wet gegrond. Het koninklijk besluit van 18 september 1997 bevat geen voorbehoud als bedoeld in artikel 11 lid 1(oud) RWN. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat verzoeker indertijd met zijn moeder is meegenaturaliseerd. De omstandigheid dat de Staat een aantal jaren nadien ten aanzien van verzoeker tot de conclusie is gekomen dat een voorbehoud ten tijde van de naturalisatie wel wenselijk geweest zou zijn, kan niet meebrengen dat alsnog het in genoemd artikel bedoelde voorbehoud geacht moet worden te zijn gemaakt en verzoeker niet de Nederlandse nationaliteit zou hebben verkregen. Of verzoeker ten tijde van het koninklijk besluit al dan niet in Nederland verbleef, kan dan ook in het midden blijven.
5.2 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek als volgt dient te worden toegewezen.
BESLISSING:
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1979 te Kiev (Oekraïne), vanaf 18 september 1997 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, P.A. Koppen en A.C. Olland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier