RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2009
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1961,
nationaliteit Afghaanse,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. P. Bouman,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. P.M.W. Jans.
Op 30 maart 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 30 maart 2009 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 april 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.P. Hufkes, waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat de gronden van de maatregel van bewaring de maatregel niet kunnen dragen. Eiser is nimmer als verdachte aangemerkt noch is een strafrechtelijk onderzoek naar hem geopend. Eiser heeft toen hij naar Nederland vluchtte gebruik gemaakt van valse documenten, maar dat kan hem thans, na meer dan 10 jaar, niet in deze bewaringprocedure worden tegengeworpen. Eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan. Hij ontvangt een uitkering van het COA van € 55,16 per maand en zijn echtgenote ontvangt een WAO-uitkering van € 900,00 per maand en een huurtoeslag van € 280,00 per maand. Daarnaast had verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten laten uitvallen, aangezien eiser feitelijk zorgt voor zijn gezin in Nederland bestaande uit – ondermeer – drie minderjarige kinderen (17, 14 en 10 jaar) en zijn echtgenote met PTSS is opgenomen in Parnassia. De zorg voor de minderjarige kinderen ligt op dit moment bij de oudste meerderjarige dochter (19 jaar). Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat volstaan had kunnen worden met een lichter middel.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden de inbewaringstelling kunnen dragen. Gezien de verklaring van eiser van 26 februari 2009, dat hij Nederland niet vrijwillig zal verlaten, kon en kan niet worden volstaan met een lichter middel.
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- heeft aangegeven Nederland niet te zullen verlaten;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- wordt verdacht van het plegen van een misdrijf;
- zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Het niet bezitten van een identiteitsdocument is eiser wellicht niet tegengeworpen in de asielprocedure maar dit kan desondanks wel als grond dienen in de bewaringsprocedure. Eiser beschikt niet over zelfstandig verkregen middelen van bestaan. Het is vaste jurisprudentie dat middelen van bestaan zelfstandig verkregen moeten worden. Nu eiser in de asielprocedure artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen is de grond dat eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en op hem rustte daarom de vertrekplicht. De door verweerder bij het opleggen van de maatregel van vreemdelingenbewaring gehanteerde grond “eiser heeft gebruik gemaakt van een vals / vervalst document”, acht de rechtbank als grond voor de onderhavige inbewaringstelling onjuist. De rechtbank ziet niet in hoeverre het belang van de openbare orde de bewaring thans op deze grond vordert. Eiser is naar eigen zeggen meer dan 10 jaar geleden Nederland binnengekomen met een vals document, met de bedoeling asiel aan te vragen.
5. Gelet op het voorgaande kunnen de overgebleven gronden de maatregel van vreemdelingenbewaring dragen. De rechtbank is echter van oordeel dat specifieke omstandigheden in de onderhavige zaak aanleiding geven tot het oordeel dat verweerder had dienen te volstaan met het opleggen van een lichtere maatregel.
Van belang acht de rechtbank daartoe het volgende. Eiser leeft samen met zijn gezin. Samen met zijn echtgenote zorgt eiser feitelijk (niet financieel) voor zijn gezin. Zijn echtgenote is al vele jaren onder behandeling voor PTSS en mede als gevolg van de inbewaringstelling van eiser is zijn echtgenote met spoed opgenomen bij Parnassia, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Door de afwezigheid van zowel vader als moeder is er nu geen andere opvang voor de kinderen dan eisers 19-jarige dochter, hetgeen als een onaanvaardbare situatie dient te worden aangemerkt. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eiser tot het moment van zijn inbewaringstelling op 30 maart 2009 een wekelijkse meldplicht had. Temeer daar niet is gesteld of gebleken dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht, is het de rechtbank volstrekt onduidelijk welk belang zijn inbewaringstelling dient. Het enkele feit dat eiser op 26 februari 2009 heeft verklaard dat hij niet vrijwillig Nederland zal verlaten is daartoe, gezien de voormelde bijzondere omstandigheden, onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de genoemde specifieke omstandigheden, verweerder in redelijkheid had moeten volstaan met een lichter middel, zoals de eerder opgelegde meldplicht.
6. Gezien het voorgaande acht de rechtbank de bewaring onrechtmatig vanaf de datum waarop de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd, zijnde 30 maart 2009. Het beroep is daarom gegrond en de bewaring dient met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
7. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat opheffing van de bewaring niet tot gevolg heeft dat verweerder geen uitzettingshandelingen kan verrichten. Ook blijft eiser ondanks de opheffing van de bewaring gehouden Nederland op kortst mogelijke termijn vrijwillig te verlaten en in ieder geval op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht medewerking te verlenen aan de uitzettingshandelingen van verweerder.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
9. Uit het voorgaande vloeit voort dat in beginsel gronden van billijkheid aanwezig zijn om eiser schadevergoeding toe te kennen.
10. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
11. Overeenkomstig artikel 27 van het wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 8 april 2009, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 30 maart 2009 tot en met 7 april 2009 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 105,00 en 7 x € 80,00 is € 770,00.
12. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
13. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
14. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 8 april 2009;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 770,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2009.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 770,00 (ZEGGE: ZEVENHONDERD ZEVENTIG EURO)
Aldus gedaan op 8 april 2009 door mr. E.H.M. Druijf.