RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 09/11274
V-nummer: [...]
Inzake: [...], eiser,
gemachtigde mr. W.A.E.M. Amesz, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C. Prins.
1 Eiser stelt te zijn geboren op [...] 1964 en de Turkse nationaliteit te bezitten.
2 Op 31 maart 2009 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 maart 2009 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Eiser is ter zitting verschenen, bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Eiser voert aan dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor niet op rechtmatige wijze zijn toegepast. Eiser had een geldig legitimatiebewijs en had niet staande gehouden mogen worden. Eiser heeft een rechtmatig verblijf in Duitsland, waardoor eiser ook rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Bovendien is eiser via Schiphol Nederland binnen gereisd op een verlopen Turks paspoort met daarin een verblijfsvergunning voor Duitsland en is aan eiser medegedeeld dat hij met zijn geldige Turkse paspoort geen visum voor Nederland nodig had. Eiser had een vrije termijn en hoefde zich niet te melden bij de korpschef. Voorts stelt eiser dat hij een identiteitsdocument heeft als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), nu hij over beschikt over een nationaal Turks paspoort en een Turks identiteitsbewijs. Daarnaast betwist eiser dat hij niet over voldoende middelen van bestaan betwist, nu hij € 220,- bij zich had. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat [verbalisant] niet als tolk had mogen optreden tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling, doordat [verbalisant] eisers zaak behandelt. Dit gehoor moet daarom ook aangemerkt worden als een onrechtmatig gehoor. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder, ondanks herhaaldelijk verzoek van de gemachtigde van eiser, niets heeft ondernomen om eisers reistassen die zich nog in de woning bevonden, veilig te stellen.
3 Verweerder voert aan dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Eiser is gevraagd naar zijn legitimatiebewijs op grond van een strafrechtelijke taak. Nu eiser enkel een nationaal Turks paspoort en een Turkse identiteitskaart kon tonen, is contact opgenomen met de Vreemdelingenpolitie en na raadpleging van de beschikbare bedrijfsprocessen is gebleken dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, waarop eiser is staande gehouden. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Weliswaar beschikt eiser over een nationaal Turks paspoort en een Turkse identiteitskaart, doch hieruit volgt niet dat eiser rechtmatig verblijf hier te lande heeft. Verder is ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan betwist, nu € 220,- te weinig is om in het levensonderhoud te voorzien en een terugreis te betalen naar het land van herkomst. Verweerder betwist dat eiser in toegelaten in Nederland op Schiphol met een verlopen paspoort en dat is gesteld dat hij geen visum voor Nederland nodig had en stelt zich bovendien op het standpunt dat wanneer dit wel zo zou zijn gegaan, eiser zich toch nog binnen drie dagen had dienen te melden bij de korpschef. Ten slotte voert verweerder aan eiser met betrekking tot het zoekraken van zijn reistassen een klacht kan indienen.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 7 april 2009 is opgeheven omdat eiser Nederland toen heeft verlaten. De rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel is nog wel in geschil en nu eiser schadevergoeding heeft gevorderd behoudt hij belang bij de beoordeling daarvan.
4.2 Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij niet ter vaststelling van zijn identiteit had mogen worden staande gehouden, omdat hij over een verlopen Turks paspoort met een verblijfvergunning voor Duitsland, een geldig Turks paspoort en een geldige Turkse identiteitskaart beschikte, wordt dit betoog verworpen.
Uit het proces-verbaal van staandehouden, overbrengen en ophouden voor verhoor van 31 maart 2009 blijkt dat eiser naar zijn legitimatie is gevraagd ter uitvoering van een algemene politietaak. Dit is de uitoefening van een niet bij de Vw 2000 toegekende bevoegdheid, zodat de rechtbank niet kan treden in de beoordeling van de rechtmatigheid hiervan.
Geconfronteerd met de Turkse nationaliteit van eiser, heeft de verbalisant door tussenkomst van de wachtcommandant onderzocht of eiser in, zoals het proces-verbaal vermeldt, “de beschikbare bedrijfs¬processen systemen” voorkwam. De rechtbank begrijpt hieruit dat onder andere het systeem is geraadpleegd dat de vreemdelingenpolitie gebruikt voor de administratie van de vreemdelingrechtelijke taakuitoefening. Niet betwist is dat eiser niet in deze systemen voorkwam. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat wanneer eiser zich had gemeld bij de korpschef, hij wel in deze systemen was voorgekomen. Nu eiser niet voorkwam in de systemen, mocht ervan uit worden gegaan dat hij zich niet na inreis in Nederland bij de korpschef had gemeld. Voor vreemdelingen met een verblijfstitel in een van de Schengenlanden geldt zoals verderop in deze uitspraak zal worden geoordeeld een meldplicht en daarmee is sprake van omstandigheden die voldoende basis bieden voor een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan eiser kon worden staande gehouden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van staandehouding op rechtmatige wijze is toegepast.
Nu eiser beschikte over een verlopen Turks paspoort met een verblijfvergunning voor Duitsland, een geldig Turks paspoort en een geldige Turkse identiteitskaart stonden eisers nationaliteit en identiteit weliswaar vast, maar nu niet onmiddellijk bleek dat hij rechtmatig verblijf had kon eiser rechtmatig worden opgehouden ingevolge artikel 50, derde lid, van de Vw 2000.
4.3 Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij rechtmatig verblijf had en zich niet binnen drie dagen had dienen te melden bij de korpschef, wordt dit betoog verworpen.
4.3.1 Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst dienen vreemdelingen, die op regelmatige wijze op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij zijn binnengereisd, zich onder de door ieder van de Overeenkomstsluitende Partijen vastgestelde voorwaarden aan te melden bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij binnenkomen. Deze aanmelding kan naar keuze van elke Overeenkomstsluitende Partij, hetzij bij binnenkomst, hetzij binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van binnenkomst, in het binnenland geschieden.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12 van de Vw 2000, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 van de Vw 2000 is toegestaan. Ingevolge artikel 4.48, eerste lid, van het Vb 2000 dient de vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Vw 2000 en naar Nederland is gekomen voor een verblijf ten hoogste van drie maanden zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland aan te melden in persoon bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.
4.3.2 De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet binnen drie dagen na aankomst in Nederland heeft gemeld bij de korpschef, terwijl evenmin is gebleken dat eiser op grond van artikel 4.48, derde lid, van het Vb 2000 vrijgesteld was van de meldplicht. Eiser had derhalve geen rechtmatig verblijf in de vrije termijn, nog daargelaten dat deze termijn ingevolge artikel 3.3 van het Vb 2000 maximaal drie maanden kan bedragen en deze termijn al was verstreken toen eiser werd staandegehouden; afgaande op zijn eigen verklaring was hij immers al sinds november 2008 in Nederland.
Dat eiser door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol zou zijn medegedeeld dat hij met zijn geldige Turkse paspoort en zijn verlopen Turkse paspoort met verblijfsvergunning geen visum nodig had voor Nederland, doet zelfs als deze mededeling daadwerkelijk is gedaan aan het voorgaande niet af, nu visumplicht en meldplicht los van elkaar kunnen bestaan. Gesteld noch gebleken is dat eiser is medegedeeld dat hij zich niet hoefde te melden bij de korpschef.
4.4 Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikte over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000, zich niet heeft gemeld bij de korpschef, niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Vaststaat dat eiser niet was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoons¬gegevens, zodat verweerder de grond dat hij niet beschikte over een vaste woon of verblijfplaats aan de maatregel ten grondslag kon leggen. Zoals hierboven reeds is geoordeeld, had eiser een meldplicht, zodat verweerder het niet voldoen aan die meldplicht eveneens aan de maatregel ten grondslag kon leggen.
Het betoog dat verweerder ten onrechte aan de maatregel van bewaring de omstandigheid dat eiser niet beschikte over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000 ten grondslag heeft gelegd, wordt verworpen. Eiser is een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder e, van dat artikel en hij had geen aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie in Nederland in zijn paspoort.
De rechtbank laat het antwoord op de vraag of verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft mogen leggen dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan in het midden, nu de overige gronden naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiser het vermoeden bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
4.5 Ten aanzien van eisers stelling dat [verbalisant] niet als tolk had mogen optreden tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling, omdat [verbalisant] als verbalisant eisers zaak behandelde, overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.1 Ambtshalve de rechtsgronden aanvullend, wijst de recht¬bank op artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, maakt de politie in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van de diensten van beëdigde tolken of vertalers. Nu gesteld noch gebleken is dat [verbalisant] een beëdigde tolk is, noch sprake is van een met redenen omkleed besluit om van het eerste lid af te wijken, zoals ingevolge het vierde lid verplicht is, is gehandeld in strijd met artikel 28 van de Wbtv.
4.5.2 Het enkele feit dat gehandeld is in strijd met artikel 28 van de Wbtv maakt de bewaring nog niet onrechtmatig. Beoordeeld dient te worden of de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Gesteld noch gebleken is dat hetgeen als verklaring van eiser is opgetekend onjuist of onvolledig is. Het betoog van gemachtigde van eiser dat hij niet kan controleren of de verklaringen in bovengenoemd gehoor juist zijn, wordt verworpen. Het lag op de weg van de gemachtigde van eiser om eiser te vragen of de gegevens in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling juist waren. De recht¬bank houdt er daarom voor dat de verklaring van eiser juist is opgetekend en ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser dusdanig in zijn belangen is geschaad dat dit tot opheffing van de bewaring dient te leiden.
4.6 Voor zover eiser heeft willen betogen dat eisers inbewaringstelling onrechtmatig is, nu verweerder eisers reistassen - naar eisers stelling - niet veilig heeft gesteld, ondanks herhaaldelijk verzoek van de gemachtigde van eiser, wordt dit betoog verworpen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom deze gestelde gang van zaken de rechtmatigheid van eisers bewaring aantast.
4.7 Niet is betwist dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde de uitzetting van eiser te realiseren.
4.8 Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd was met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid ongerechtvaardigd was te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel niet had mogen worden opgelegd of eerder had moeten worden opgeheven.
4.9 Het beroep is ongegrond.
4.10 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.11 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, rechter, in tegenwoordigheid van C.L. Heins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 15 april 2009.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.