ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0777

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer: 331085 HA/RK 09.66 Wrakingnr. 2009/7
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter in een administratieve sanctiezaak

In deze zaak heeft verzoekster een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen kantonrechter mr. [X] in het kader van een administratieve sanctie opgelegd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau. De wraking is aangevraagd op basis van artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster stelde dat de kantonrechter bij de aanvang van de zitting de gronden van beroep samenvatte en daarbij verwees naar jurisprudentie van de Hoge Raad, wat volgens haar een schijn van vooringenomenheid opleverde. De kantonrechter had de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld, wat verzoekster als onterecht beschouwde.

De wrakingskamer heeft op 2 maart 2009 het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster aanwezig was, maar mr. [X] en de officier van justitie niet verschenen. In de beoordeling van het wrakingsverzoek is het uitgangspunt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de kantonrechter, zoals het samenvatten van de gronden en het verwijzen naar jurisprudentie, geen grond voor wraking opleverden. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de kantonrechter en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen.

De rechtbank heeft beslist dat het proces in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is op 18 maart 2009 uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 2009/7
rekestnummer: 331085 HA/RK 09.66
registratienummer kanton: 809954 MB VERZ 08-2052
datum beschikking: 18 maart 2009
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften juncto artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering in de zaak van:
[verzoekster]
wonende [adres],
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
mr. [X],
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Aan verzoekster is bij beschikking van 28 januari 2008 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau een administratieve sanctie als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd. Verzoekster is daartegen in beroep gegaan bij de officier van justitie. Op 18 juni 2008 is het beroep van verzoekster door de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing heeft verzoekster op 7 juli 2008 (bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ontvangen op 15 juli 2008) een beroepschrift ingediend bij de sector kanton van deze rechtbank.
1.2 Tijdens de behandeling van het beroepschrift op de openbare terechtzitting van 17 februari 2009 heeft de gemachtigde van verzoekster kantonrechter mr. [X] gewraakt, waarna de zaak is verwezen naar de wrakingskamer.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 2 maart 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. De gemachtigde van verzoekster is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. [X], noch de officier van justitie dan wel diens vertegenwoordiger, is, hoewel daartoe uitgenodigd, op de zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Namens verzoekster is aangevoerd dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie ter zitting heeft verklaard dat het administratief beroep van verzoekster ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Door aanstonds over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak is, zo is namens verzoekster betoogd, bij mr. [X] sprake van vooringenomenheid jegens verzoekster dan wel is de vrees daarvoor bij verzoekster ten aanzien van deze kantonrechter objectief gerechtvaardigd. Ten eerste zijn volgens verzoekster bij de behandeling van het administratief beroep door het Openbaar Ministerie fouten gemaakt en had de zaak derhalve niet inhoudelijk mogen worden behandeld door de kantonrechter, maar voor verdere behandeling dienen te worden terugverwezen naar het Openbaar Ministerie. Ten tweede vatte mr. [X] nog voordat de gemachtigde van verzoekster ter zitting iets had kunnen zeggen het beroepschrift van verzoekster samen en nam hij direct het standpunt in dat hetgeen verzoekster in haar beroepschrift heeft aangevoerd volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet kan slagen.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft in diens schriftelijke reactie van 17 februari 2009 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Mr. [X] heeft onder verwijzing naar een handboek van prof. Mr. L.J.J. Rogier betoogd dat het hem vrij stond het beroep tegen de opgelegde administratieve sanctie inhoudelijk te beoordelen. Hij heeft verder aangevoerd dat verzoekster het middel van wraking gebruikt om een juridisch dispuut te beslechten. Naar zijn mening doet zich hier een geval van misbruik voor. Mr. [X] heeft verzocht een beslissing als bedoeld in artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de beschikking op te nemen.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De omstandigheid dat de kantonrechter bij aanvang van de zitting de door verzoekster aangevoerde gronden van beroep samenvatte en vervolgens kennis gaf van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, levert geen (schijn van) vooringenomenheid en aldus geen grond voor wraking op. Dat de kantonrechter vervolgens overging tot de inhoudelijke behandeling van de zaak strookt met artikel 13 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de wetsgeschiedenis en levert derhalve evenmin grond voor wraking op.
5.3 Nu de door verzoekster aangevoerde gronden het verzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van mr. [X] dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.4 De rechtbank is niet gebleken dat er aan de zijde van verzoekster sprake is van misbruik van het middel van wraking, als bedoeld in artikel 39 lid 4 Rv. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter niet in behandeling zal worden genomen.
5.5 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
* de verzoekster;
* mr. C.M. Putman, Centrale Verwerking Openbaar Ministerie Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschrifte
* mr. [X].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 18 maart 2009 door
mrs. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, S.J. Hoekstra-van Vliet en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Post als griffier.