ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0766

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330923 HA RK 09-63 Wrakingsnummer 2009/4
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter mr. X in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen mr. X, rechter in de rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht. De wraking is ingegeven door de stelling van verzoekster dat mr. X aan onpartijdigheid ontbreekt. Verzoekster heeft tijdens de zitting op 14 januari 2009 opmerkingen van mr. X ervaren als denigrerend en heeft aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar beroep toe te lichten. De wrakingskamer heeft op 2 maart 2009 het wrakingsverzoek behandeld, waarbij verzoekster haar standpunt heeft toegelicht. Mr. X heeft in zijn schriftelijke reactie betwist dat hij verzoekster niet serieus heeft genomen en heeft aangegeven dat zij wel degelijk de gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt toe te lichten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat mr. X in zijn uitspraak van 14 januari 2009 geen inhoudelijke beslissing heeft genomen, maar de behandeling van de zaken heeft aangehouden. De wrakingskamer heeft geconstateerd dat de pleitnota van verzoekster aan het dossier is toegevoegd, wat de stelling van verzoekster dat haar stukken niet zijn meegenomen in de uitspraak, weerlegt.

De rechtbank concludeert dat de door verzoekster aangevoerde gronden voor het wrakingsverzoek niet kunnen dragen en dat er geen omstandigheden zijn die wijzen op partijdigheid of vooringenomenheid van mr. X. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2009/4
rekestnummer: 330923 HA RK 09-63
zaaknummers: 07/6157 WW; 07/6160 WW; 07/6161 WW; 08/40 WW
datum beschikking: 18 maart 2009
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaken van:
[verzoekster]
wonende te [adres],
verzoekster,
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector bestuursrecht.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij deze rechtbank zijn vier zaken van verzoekster aanhangig tegen beslissingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna; UWV) betreffende de terugvordering van aan verzoekster teveel uitbetaalde WW-uitkering. De door verzoekster in deze zaken ingediende beroepsschriften en verzetschrift zijn afzonderlijk op zittingen behandeld. De zaken zijn voor het laatst gevoegd behandeld op de zitting van mr. [X] voormeld op 14 januari 2009. Op deze zitting heeft mr. [X] beslist dat het onderzoek ter zitting wordt geschorst voor het verschaffen van nadere informatie door het UWV. Deze beslissing is na de zitting op papier gezet en naar verzoekster verzonden op 23 januari 2009.
1.2 Verzoekster heeft bij akte van 1 februari 2009, ingekomen op 4 februari 2009 ter griffie van de rechtbank, de wraking van mr. [X] verzocht.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 2 maart 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen en heeft het wrakingsverzoek aan de hand van een door haar overgelegd stuk toegelicht. Mr. [X] heeft in nader te noemen reactie de wrakingskamer meegedeeld verhinderd te zijn om op de zitting te verschijnen. UWV, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, is niet op de zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat mr. [X] op de zitting:
- bij aanvang van de zitting opmerkingen jegens verzoekster maakte zoals "U moet naar mij kijken en niet naar de griffier", "Ik maak hier uit wat er gebeurt en de WAO procedure zal ik nu in behandeling nemen","U begrijpt toch wel dat u gewoon dient te betalen", "U heeft geen vordering, ik kan daar niets van vinden, dat staat nergens", "Gaat u toch gewoon naar het juridisch loket", waarmee hij blijk gaf verzoekster niet serieus te nemen;
- alleen vragen stelde over de niet door verzoekster verschuldigd zijnde UWV vordering;
- verzoekster te kennen gaf een dossier niet bij de beslissing te zullen betrekken;
- de WAO procedure die de aanleiding is geweest voor alle zaken onbesproken liet
- verzoekster niet in de gelegenheid stelde haar beroep toe te lichten; en
- de pleitnota en stukken van verzoekster, die zij op de zitting had overgelegd, en haar beroepen van 13 augustus 2007, 25 oktober 2007 en 10 november 2007 niet zijn meegenomen in de uitspraak van 14 januari 2009.
Voorts heeft zij aangevoerd dat niet de rechter, maar de griffie en de griffier feitelijk de personen zijn, die over de uitkomst van de procedures beslissen. Zij heeft hierbij te kennen gegeven de griffie en de griffier van de zitting te hebben willen wraken als daarvoor de mogelijkheid had bestaan.
4. Het standpunt van mr. [X]
In zijn schriftelijke reactie aan de wrakingskamer van 25 februari 2009, heeft mr. [X] te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Daartoe heeft hij onder meer het volgende gesteld. Verzoekster is wel degelijk de gelegenheid geboden om haar beroep toe te lichten. Bovendien kan zij op een tweede zitting haar standpunt nader toelichten. De pleitnota en de door haar overgelegde stukken zijn in het dossier gevoegd. De door verzoekster aangehaalde citaten zijn uit hun context gehaald. Mr. [X] betwist ten slotte dat hij zinnen heeft geuit, die zouden kunnen suggereren dat hij verzoekster niet serieus heeft genomen.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat mr. [X] in zijn uitspraak van 14 januari 2009 geen beslissing heeft genomen, maar de behandeling van de zaken heeft aangehouden. Daarbij is het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken antwoorden op vragen van mr. [X] te geven dan wel op die vragen te reageren, waarna verzoekster twee weken de tijd zal worden gegeven om op de antwoorden dan wel reactie van het UWV te reageren. Ook staat in de uitspraak vermeld dat vervolgens aan partijen zal worden gevraagd of zij toestemming geven uitspraak te doen in de zaken zonder dat daarbij een tweede zitting nodig is.
5.3 De door mr. [X] weersproken stellingen van verzoekster dat zij niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om het beroep toe te lichten en mr. [X] haar pleitnota en stukken niet zou hebben meegenomen in zijn uitspraak van 14 januari 2009, gaan, gezien vorenstaande, reeds daarom niet op nu er nog geen inhoudelijke beslissing op het beroep van verzoekster is genomen. Ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat de wrakingskamer heeft geconstateerd dat de pleitnota van verzoekster, zoals tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2009 aan haar is voorgehouden, wel degelijk aan het dossier is toegevoegd.
5.4 Dat mr. [X] door het maken van genoemde opmerkingen verzoekster niet serieus zou hebben genomen, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet ook op hetgeen mr. [X] daarover naar voren heeft gebracht in zijn schriftelijke reactie, niet aannemelijk geworden.
Veeleer lijkt er sprake te zijn geweest van een communicatieprobleem, mede veroorzaakt door de auditieve handicap van verzoekster, waardoor zij mogelijk aan de uitlatingen van mr. [X] een andere strekking heeft toegedicht dan werd beoogd.
5.5 Tenslotte betrekt de wrakingskamer in haar oordeel dat bij verzoekster sprake is van een frustratie ten aanzien van de administratieve en organisatorische gang van zaken bij de procedures, met name de appointering daarvan. Deze frustratie richt zich, ook blijkens haar verklaring op de mondelinge behandeling dat haar bezwaren niet zozeer mr. [X] betreffen, naar de griffie en griffier en is kennelijk voor verzoekster eveneens de reden geweest om het middel van wraking te benutten.
5.6 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door verzoekster aangevoerde gronden het verzoek niet kunnen dragen. Ook overigens hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van mr. [X] dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.7 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2009 door
mrs E.A.G.M. van Rens, voorzitter, S.J. Hoekstra-van Vliet en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.