RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 09/9144
V-nummer:
Inzake:
eiser,
gemachtigde mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E. Groenendijk.
1 Eiser stelt te zijn geboren in 1970 en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 16 maart 2009 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 maart 2009 waarbij eiserop grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 Op 16 maart 2009 is de maatregel van bewaring opgeheven.
4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Eiser is niet ter zitting verschenen. Zijn gemachtigde is – met voorafgaande kennisgeving – eveneens niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Eiser heeft in een schriftelijke reactie van 26 maart 2009 aangevoerd dat blijkens het proces-verbaal van staandehouding de vreemdelingenpolitie er van uit is gegaan dat eiser de Chinese nationaliteit bezit. Ook is bij de vreemdelingenpolitie bekend – althans bekend dient te zijn – dat vreemdelingen van Chinese afkomst niet in bewaring dienen te worden gesteld. De staandehouding en vervolgens de ophouding hebben in onderhavige zaak wel als doel gehad om eiser in bewaring te stellen. Immers eiser heeft feitelijk twee dagen in bewaring doorgebracht. Gelet op de huidige stand van zaken met betrekking tot uitzetting van illegale Chinese vreemdelingen naar China heeft verweerder onrechtmatig gehandeld en dient derhalve schadevergoeding te worden toegekend.
3 Verweerder heeft aangevoerd dat er geen reden is voor toekenning van schadevergoeding. Eiser heeft één dag in bewaring doorgebracht. Verweerder had enige tijd mogen worden gegund om te onderzoeken of eiser van Chinese afkomst was en of eiser in het bezit was van een identiteitsdocument. De duur van het onderzoek acht verweerder niet onredelijk lang.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 16 maart 2009 is opgeheven. Thans is nog in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
4.2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op de recente uitspraken van diverse nevenzittingsplaatsen van deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State er geen reëel zicht op uitzetting naar China bestaat voor ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. In geschil is de vraag of verweerder eiser gelet op deze jurisprudentie in bewaring had mogen stellen ter fine van uitzetting. De rechtbank kan verweerder in beginsel volgen in de stelling dat verweerder in een voorkomend geval enige tijd moet worden gegund om onderzoek te doen naar de gestelde nationaliteit dan wel de al dan niet gestelde documentloosheid. Of deze tijd moet worden gegund en zo ja, hoeveel tijd, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.2.2 In casu staat vast dat eiser reeds bij zijn staandehouding op 14 maart 2009 heeft verklaard van Chinese afkomst te zijn en niet over documenten te beschikken en dat eiser dit in zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 15 maart 2009 heeft herhaald met de toevoeging dat hij eerder gedurende zeven maanden in bewaring heeft gezeten, welke maatregel op 16 mei 2008 is opgeheven. Eiser heeft aangegeven dat het tijdens deze eerdere inbewaringstelling niet is gelukt documenten voor hem te krijgen van de Chinese autoriteiten. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verweerder vraagtekens plaatste bij deze verklaringen van eiser. Gelet op deze informatie, die bekend was voorafgaand aan de inbewaringstelling en welke op zich geen aanknopingspunten bevat voor het vermoeden dat thans wel een document voor hem zal kunnen worden verkregen, en gelet op het feit dat uit het dossier niet blijkt, en ter zitting ook niet is gesteld, dat er nog enige onderzoekshandeling door verweerder is gepleegd na de inbewaringstelling van eiser, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de inbewaringstelling van eiser van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht.
4.3 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest.
4.4 Het beroep is derhalve gegrond.
4.5 De rechtbank ziet aanleiding om schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige bewaring ten bedrage van € 105,--.
4.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 105,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 april 2009.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.