ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0466

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8286 WW44
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bouwvergunning voor R.O.C. te Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 maart 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen Stichting [A] en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De stichting had bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning voor de bouw van een Regionaal Opleidingen Centrum (R.O.C.) te Leiden. De rechtbank heeft het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk verklaard, omdat de activiteiten van de stichting voornamelijk gericht zijn op het voeren van juridische procedures. Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat het statutaire doel van de stichting te veelomvattend is en niet voldoende onderscheidend om als belanghebbende te worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in haar motivering verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin wordt gedefinieerd wie als belanghebbende kan worden aangemerkt. De stichting stelde dat zij zich ten doel stelde het behoud van monumenten en historische stadsstructuren, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting niet voldoende aanknopingspunten bieden voor een inzichtelijke afbakening van de belangen die zij behartigt. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente Leiden vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is bepaald dat de gemeente Leiden het door de stichting betaalde griffierecht van € 285,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. A.C.P. Witsiers. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/8286 WW44
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
Stichting [A], gevestigd te [plaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
Derde partij: [B] BV, vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 december 2006 heeft verweerder vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouwencomplex ten behoeve van onderwijsdoeleinden, een supermarkt en een parkeergarage, plaatselijk bekend Lammenschanspark, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie O, nrs. 1618, 4442 en 5217. Daartoe heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bij besluit van 22 december 2006 aan [B] BV vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
Bij uitspraak van 21 mei 2007 (registratienummer AWB 07/2979 WRO) heeft de voorzieningenrechter een door een andere partij ingediend verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op gelijke datum, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 3 juni 2008 (registratienummer AWB 07/8190 WRO) heeft de voorzieningenrechter een door een andere partij ingediend verzoek om voorlopige voorziening wederom afgewezen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van vergunninghoudster heeft verweerder bij besluit van 26 maart 2008 de verleende vergunning op onderdelen gewijzigd.
Bij brief van 31 maart 2008 heeft vergunninghoudster een rapport van [C] B.V. van 27 maart 2008 toegezonden.
Verweerder heeft bij brief van 1 april 2008 hierop een reactie van de Milieudienst West-Holland van 31 maart 2008 in het geding gebracht.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 5 februari 2008 haar zienswijze op het beroep gegeven.
Het beroep is op 11 december 2008 ter zitting behandeld.
Eiseres was niet vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [D], ir. [E] en [F]. Namens vergunninghoudster zijn verschenen
[G] en [H], bijgestaan door mr. R.E. Gerritsen, advocaat te Schiphol-Rijk.
Op 17 december 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het aantal bestuursleden van eiseres en de door haar verrichte werkzaamheden.
Bij brief van 5 januari 2009 heeft eiseres gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Motivering
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van een rechtspersoon als eiseres worden ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb daaronder mede verstaan de algemene en collectieve belangen die een rechtspersoon krachtens zijn doelstelling en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
In artikel 2 van haar statuten stelt eiseres zich ten doel het behoud van en de zorg voor monumenten en historische stads- en dorpsstructuren, en het bevorderen van de kennis van en de belangstelling voor deze monumenten en historische stads- en dorpsstructuren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 6 februari 2009, zaaknummer 200803005/1, overwogen dat het statutaire doel van eiseres in territoriaal opzicht zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend werkt om op grond daarvan te kunnen aannemen dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij het terzake bestreden besluit. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat ook de feitelijke werkzaamheden van eiseres geen aanknopingspunten bieden voor een inzichtelijke afbakening van de belangen die zij in het bijzonder behartigt.
In haar uitspraak van 1 oktober 2008, gepubliceerd in AB 2008, 348 (LJN: BF3911), heeft de Afdeling overwogen dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Een andere uitleg zou volgens de Afdeling betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon in zoverre voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen pleegt aan te wenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neerkomen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder open zou staan (actio popularis), aldus de Afdeling.
In haar reactie van 5 januari 2009 heeft eiseres gesteld dat zij ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift en daarna betrokken is geweest bij de volgende activiteiten:
* onderhandelingen met de wethouder en de aannemer van het pand hoek [...], zodat de zaak uitgevoerd kan worden;
* steun aan het tot stand komen van de uitgave van de handelseditie van het proefschrift van dr.[...];
* voorgestelde verbeteringen van het provinciale streekplan Midden-Rijnland;
* voorgestelde verbeteringen van het gemeentelijke bestemmingsplan/plan voor beschermd stadsgezicht "Zuidelijke Schil";
* beroep inzake een "restauratie" van de Ruïne te Leiden;
* bezwaar bij de Minister inzake zijn beslissing van september 2008 het Joodse Weeshuis niet op de rijkslijst van beschermde monumenten te plaatsen;
* interviews aan de pers en de radio inzake het Joodse Weeshuis;
* verbeteringen voorstellen voor de Leidse Canon van de Geschiedenis;
* voorstellen voor architectuur-historische verbeteringen van de Leidse canon.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze activiteiten, ongeacht de bemoeienissen met het genoemde proefschrift en de Leidse Canon, hoofdzakelijk gericht op het voeren van juridische procedures, hetgeen blijkens de Afdelingsuitspraak van 1 oktober 2008 niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
Gelet op de in voornoemde uitspraak van de Afdeling vastgestelde te veelomvattendheid van het statutaire doel van eiseres in territoriaal opzicht, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de werkzaamheden van eiseres, is er geen grond voor het oordeel dat eiseres het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Zij kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende bij dat besluit.
Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit niet onderkend, zodat dit besluit moet worden vernietigd. Het beroep van eiseres is gegrond.
Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het door eiseres ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het door eiseres ingediende bezwaar niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat de gemeente Leiden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 285,-, vergoedt.
Aldus gegeven door mrs. J.M. Ghrib, M.A. Dirks en M. Munsterman, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.